Ze willen dat ik schrijf
voor de vooruitgang.
Maar ik kan niet schrijven zoals zij,
al stam ik van hen af.
Ik moet de wijken van het volk in
en mijn oor te luisteren leggen:
zo hoor je nog eens wat.
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.
Dus ga ik de straat op,
met mijn eigen vaandel
Waarop geschreven staat:
Vrijheid! Ziekte! Ouderdom!
Lang leve de dood!
Sinds het inmiddels weer weggestorven rumoer over een aardige mevrouw met een boekwinkel in Bos en Lommer denk ik veel aan Gerard Reve. Ik kom uit die buurt en zodra iemand ‘Zeeheldenbuurt’ tegen mij zegt, val ik bij wijze van spreken op mijn knieën en dank ik de Heer.
Die zorgde er immers voor dat ik zo rond mijn veertiende verhuisde naar een heel andere buurt – die is inmiddels ook tot probleemwijk uitgeroepen, terwijl de flat waar ik woonde is afgebroken. Dat kon ik ruim veertig jaar geleden natuurlijk nog niet vermoeden. Toen was het een mooie, ruime flat aan de rand van de stad. Je stapte naar buiten, sloeg rechtsaf en daar waren wilde planten. Ik bestudeerde die met een incomplete Grote Flora in de hand die ik, omdat de ‘eerste lijst’ ontbrak, geheel naar eigen inzicht gebruikte om te determineren. Het groen deed me denken aan de gelukkige weekeinden die in de bossen van de Lage Vuursche werden doorgebracht. Weg van mijn ‘vriendjes’ en de benauwde straten.
Bos en Lommer herinner ik me als een voorportaal van de hel. Het was een plek waar de negentiende eeuw tot in vroege de jaren zestig voortduurde, zeg maar tot de uitvinding van de televisie. Je leefde er onder de sociale controle en terreur van het lompenproletariaat, de overerfde half-criminele onderklasse die, zo bleek uit het verhaal van de boekverkoopster, inmiddels tandeloos achter de rollator grafwaarts strompelt zonder veel te hebben bijgeleerd. Frans Coenen en Jacob Israel de Haan hadden er een feilloos oog voor – net als Gerard Reve. De vergeefsheid van volksverheffing, het volslagen kleinburgerlijke communisme dat precies leek op het cultuurloze calvinisme van de Veluwe, de misere van een volksklasse die de problemen wel voelt maar niet benoemen kan en die dus in opstand komt tegen zichzelf. Het komt op me af als een tsunami van vuilnis.
‘Maar het is best een mooie buurt,’ zegt een vriend die er nu woont. Ik denk daar anders over. De winkels zijn nog altijd even fantasieloos, het volk bestaat nog altijd grotendeels uit criminelen. Ik houd ook niet van de Amsterdamse school. Afbreken!
Sommige absurde aspecten kunnen me weer wel tot tranen roeren. Niet de werkelijke natuurlijk maar de absurditeiten die nooit hebben bestaan en die toch echt zijn. Ik denk aan het door Reve beschreven mondharmonica-orkest van jongens, die door de verregende straten van Betondorp lopen en op instrumenten moeten blazen die op de rug van de jongens voor hen zijn bevestigd. Ik lees het en zie het voor me.
Een regel uit een Franse chanson: de gewonde vogel die lijdt zonder dat hij het weet, laat staan waarom. Het is het gevoel dat me bekruipt op de steeds zeldzamer momenten dat ik er kom en de kinderen zie van wie ik de levens nu al kan uittekenen.
Gerard Reve schreef er dit prachtige gedicht over. Ook daar denk ik vaak aan. Gek genoeg ook in een heel ander verband. Ander volk. Een aantal academici heeft een pamflet gefabriekt tegen de teloorgang van de Universiteit. Daar staat allerlei sympathieke onzin in en toch werd ik bij het vluchtig lezen ervan door weerzin bekropen – zonder dat ik er precies de vinger op kon leggen. Ik ben geen bewonderaar van de schrijvers, dat is zeker, maar dat is niet de reden. Maar wat dan wel? In het gedicht van Reve wordt er iets van getoond – niet door de woorden maar door de boven de regels zwevende voelbare betekenis die zich niet in taal laat vangen. Wat er het dichtst in de buurt komt: ik denk aan oud-KGB-ers die zich na de val van de Sovjet Unie tot miljardair hebben weten om te toveren en daarna om het hardst riepen dat ze altijd al tegen het socialisme waren.
‘Zoiets, Koekenbakker, zoiets.’
Laat een reactie achter