Naar aanleiding van Marc van Oostendorps bespreking van Literatuur in de wereld
Door Jan Rock, Gaston Franssen en Femke Essink
Met veel plezier stelden wij, de redacteuren van Literatuur in de wereld, vast dat er onlangs in Neder-L door Marc van Oostendorp aandacht werd besteed aan ons handboek. Het boek komt voort uit een specifieke onderwijspraktijk: de teksten die we erin opnamen vormen de ruggengraat van het modern-letterkundige onderwijsprogramma op de Universiteit van Amsterdam. Het bestrijkt het eerste jaar tot en met het derde studiejaar van onze opleiding, waarin de student zich specialiseert in de moderne Nederlandse letterkunde, een van onze ‘tracks’ binnen de neerlandistiek. Het is mooi om te zien dat het handboek nu ook buiten de UvA lezers vindt.
Toch moesten we ook constateren dat de af en toe raar opkijkende lezer Van Oostendorp niet altijd even secuur leest.
Zo schrijft hij “dat de letterkundigen het kennelijk als een belangrijke opdracht, zo niet dé belangrijkste, hebben beschouwd om te komen tot een definitie van wat dat eigenlijk is, literatuur”.
Dat is een totaal verkeerde voorstelling van zaken, of in elk geval eentje die niet in Literatuur in de wereld te vinden is; de lezer van ons handboek zal gemakkelijk kunnen vaststellen dat deze ‘opdracht’ in elk van de drie delen uit het handboek expliciet wordt bekritiseerd. Op pagina 28 bijvoorbeeld, of pagina 105, of pagina 231.
Verder suggereert Van Oostendorp dat de auteurs zich “geen raad” weten met close reading. “Aan de ene kant”, schrijft hij, “vinden [de auteurs] dat iedere student inderdaad moet leren om op de ouderwetse manier teksten te analyseren: precies te lezen wat er staat, wat voor verwijzingen er worden gemaakt, hoe het ’taalbouwwerk’ in elkaar zit”. Maar “tegelijk”, zo vervolgt hij, “nemen ze afstand van die methode. […] De moderne letterkundige brengt tegen deze methode in dat deze te ‘essentialistisch’ zou zijn”.
Van Oostendorp ziet echter over het hoofd dat het handboek een leertraject uitzet, zoals ook in het ‘Vooraf’ en de ‘Verantwoording’ wordt beschreven: vaardigheden die een eerstejaars student zich eigen moet maken, worden op een later moment (en dus ook in latere hoofdstukken) hernomen, heroverwogen, en in een kritisch licht bezien. Dat is volgens ons cruciaal voor een volwaardige academische opleiding – en geldt evenzeer voor de letterkunde als voor de taalkunde.
Kortom, net zoals een chemicus nooit enkel in het laboratorium werkt maar genoeg kennis van de technologie en inzicht in de industrie moet verwerven om zijn kunnen tot nut te maken, zo moeten ook onze studenten leren welke waarde hun vaardigheden hebben. Die waarde ligt zeker niet in een afgebakend land van de literatuur, dus niet ergens “buiten de wereld”, maar er middenin.
Chrétien Breukers zegt
Het eeuwige pogen om je eigen vakgebied belangrijk te maken, is ontroerend. Maar zoals ik al ooit schreef, of althans, ik schreef woorden van gelijke strekking: De literatuur maakt een wereld, een wereld die in het beste geval onderdeel gaat uitmaken van 'de wereld' (als commentaar erop, et cetera). Het belang van de literatuur ligt daarin, niet ín de wereld. De schrijvers van dit epistel slaan een arrogante toon aan, omdat ze geen wetenschappers zijn, maar knechtjes van een faculteit; ze hebben, helaas, geen eigen ideeën.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben lichtelijk teleurgesteld door jullie overwegingen.
In de blogpost waar jullie naar verwijzen heb ik jullie Handboek als aanleiding genomen om eens na te denken over methodologische en andere verschillen tussen de twee zusterdisciplines en wat voor problemen ik zie. Het is een beetje flauw om daarop te reageren alsof ik niet 'secuur genoeg' gelezen zou hebben, alsof bij secuurder lezen die overwegingen niet meer zouden gelden.
Ik heb ook niet de indruk dat dit het geval is. Jullie gaan op twee punten in mijn bespreking in.
De eerste is dat ik zeg dat "dat de letterkundigen het kennelijk als een belangrijke opdracht, zo niet dé belangrijkste, hebben beschouwd om te komen tot een definitie van wat dat eigenlijk is, literatuur". Jullie menen dat te ontkrachten door erop te wijzen dat latere letterkundigen het problematische van deze aanname zijn gaan aantonen.
In de eerste plaats betekent dit niet dat mijn bewering onjuist is: ik zeg immers niet dat alle letterkundigen dit altijd zeggen, maar dat letterkundigen dit *hebben beweerd*. Daarna is er naar mijn indruk uit jullie Handboek veel tijd heengegaan met in allerlei toonaarden naar voren brengen dat dit poging vruchteloos is. Het feit dat jullie maar liefst drie pagina's kunnen aanwijzen waar dit gebeurt, illustreert het probleem dat ik aanduidde: eerst was er een periode van zoeken naar een definitie en daarna een periode van omstandig aantonen dat het niet mogelijk is een definitie te geven. Die twee activiteiten hebben mensen in mijn ogen weerhouden van het doen van concreet onderzoek.
Je mag het daar niet mee eens zijn, maar je kunt niet doen alsof ik dit denk omdat ik jullie boek niet 'secuur' gelezen heb.
Het tweede geldt jullie punt, over 'close reading'. Ik heb natuurlijk wel gezien dat dit een leerboek is. De indruk die er echter ontstaat is: de studenten moeten close reading niet alleen leren als een soort historische vaardigheid, om oudere vakliteratuur te kunnen begrijpen, maar het blijft *ondanks de fundamentele kritiek* die ertegen naar voren gebracht, ook iets wat men desalniettemin als onderzoeker blijft toepassen. Dat snap ik niet en dat bedoel ik met die problematische verhouding. Ik zou zelf niet geneigd zijn om studenten allerlei technieken bij te brengen waarvan ik denk dat ze fundamenteel onjuist zijn, behalve op een wat gevorderder niveau, waar je studenten op de hoogte brengt van de geschiedenis van het vak.