Af en toe kom ik nog mensen tegen die het slachtoffer waren van een klein maar toch treurig misverstand. Vorige week was er nog een vrouw op bezoek bij de open dag van het Meertens Instituut. Haar ouders waren Fries, maar hadden thuis alleen Nederlands gesproken omdat ze dachten dat die kinderen zo beter vooruit konden komen in de maatschappij.
Dat is echt niet nodig, zo blijkt nu ook weer uit het proefschrift dat Jelske Dijkstra vandaag verdedigt in de Martinikerk in Franeker (haar bul zal van de Universiteit van Amsterdam komen, maar soms wordt er in Franeker nog gepromoveerd).
In dat proefschrift heeft Dijkstra Friese peuters onderzocht, en daarbij de kinderen vergelijken die thuis vooral Fries hoorden met de kinderen die Nederlands hoorden.
Wat bleek: de kinderen die in het Fries waren opgegroeid liepen op het moment dat ze naar de peuterspeelzaal kwamen iets achter in het Nederlands – dat kan natuurlijk moeilijk anders. Maar binnen korte tijd hadden ze die achterstand ingehaald. Wanneer ze naar de basisschool gaan zijn ze al bijna op hetzelfde niveau als hun leeftijdsgenootjes die alleen Nederlands gesproken hebben (alleen hun actieve woordenschat is wat minder sterk: ze gebruiken minder Nederlandse woorden, al kennen ze deze wel).
Omgekeerd bleven de kinderen die in het Nederlands waren opgegroeid minder goed Fries kennen. Op een bepaalde manier zijn zij dus juist in het nadeel, want we weten dat het goed en gezond is om meer dan één taal te spreken.
Het proefschrift van Dijkstra is dus op zijn minst om die reden nuttig – als informatie voor ouders die nu nog twijfelen welke taal ze met hun kind zullen spreken. Haar onderzoek is heel degelijk; er lijkt me methodologisch weinig op aan te merken.
Taalkundig is het wel een beetje oppervlakkig. Dijkstra toetst feitelijk maar twee aspecten van de taalvaardigheid van de kinderen: hun woordenschat en hun ‘morfosyntaxis’. Dat laatste woord klinkt indrukwekkend, maar het betekent voor Dijkstra niet meer dan: hoe lang zijn hun zinnen, hoeveel woorden staan er in een zin. Het zou natuurlijk juist interessant zijn om te weten hoe ‘Fries’ de zinsbouw van de kinderen is, maar dat kom je op deze manier niet te weten. Een kind dat zijn Friese zinnen woord-voor-woord in het Nederlands vertaalde, deed het in deze toets net zo goed voor het Fries als voor het Nederlands.
Maar dit betekent natuurlijk, in proefschriftentaal, vooral dat er nog meer onderzoek nodig is. Hopelijk kan Dijkstra’s onderzoek ondertussen in ieder geval de laatste ouders – niet alleen in Friesland – over de streep trekken: heus, uw kind heeft er geen nadeel van als u thuis uw eigen taal spreekt. Integendeel.
Laat een reactie achter