Aangezien eerlijk gezegd commentaar geeft op hetgeen de spreker zegt, dient het aan het einde van de zin te staan. Ik heb daar eerlijk gezegd geen zin in wordt door de meeste naslagwerken afgekeurd omdat het berust op een denkfout: het zegt immers dat alleen het (non-)zinsdeel ‘Ik heb daar’ eerlijk gezegd is. Bedoeld wordt duidelijk: Ik heb daar geen zin in, eerlijk gezegd. (Om eerlijk te zijn dient daarentegen juist aan het begin van de zin te staan: Om eerlijk te zijn heb ik daar geen zin in, niet Ik heb daar om eerlijk te zijn geen zin in.)
Uit de spannende competitie die volgde kwam een duidelijke winnaar naar voren: Kobie van Kriekens heldere en nuttige regel over het gebruik van het lastige woordje niemand:
Het woord niemand mag niet als agens worden gebruikt in een zin omdat dit woord de aanwezigheid van een handelende/denkende/percipiërende entiteit uitsluit. Alleen iemand kan handelen, denken en percipiëren en dientengevolge ook agens zijn. De volgende zin is volgens deze nieuwe regel dus incorrect:
– Niemand trapte de bal het water in.
In een correcte variant wordt de zin lijdend, blijft de agens impliciet en wordt het negatie-element niet gebruikt:
– De bal werd het water niet in getrapt.
Het woord niemand mag nog wel worden gebruikt in zinnen waarin het niet als agens fungeert:
– Hij ontmoette niemand op de bijeenkomst.
– Het is voor niemand leuk om ontslag te krijgen.
– Niemand is gestorven
Beide regels zijn opgenomen in het Neder-L Stijlboek dat de eindredactie zeer streng hanteert en ze zijn het afgelopen jaar dan ook geen van beiden overtreden. Bovendien proberen we onze invloed aan te wenden om ook andere organisaties ervan te overtuigen dat het beter is wanneer dit soort zaken goed geregeld zijn. Het is toch jammer als er lezers weglopen omdat ze zich ergeren aan een verkeerd geplaatst eerlijk gezegd of een tegen de logica indruisend niemand.
Maar hiermee is het Nederlands natuurlijk nog lang niet klaar. Het kan allemaal nog veel helderder en wetenschappelijker verantwoorder. Vandaar dat wij ook dit jaar een wedstrijd uitschrijven: wie bedenkt de beste nieuwe taalregel van het jaar 2013? Inzendingen kunnen tot maandagmiddag 21 oktober 2013 geplaatst worden in het reactieveld hieronder. De uitslag zal op 22 oktober bekend worden gemaakt in dit elektronische tijdschrift.
Leo Rademakers zegt
Mijn voorstel: maak een eind aan de ontsporende voltooiddeelwoordconstructies zonder voltooid deelwoord. Een kort verslag als 'Ik heb je gezien; je liep.' wordt in het dagelijks spraakgebruik 'Ik heb je zien lopen.' Wat is dat voor een mislukte en ontsporende zin? Het begint als een ordentelijke zin met hulpwerkwoord van tijd, maar al na drie korte woorden derailleert de zin, waarbij het voltooid deelwoord spoorloos is geraakt. Zijn wij Nederlanders zó kort van memorie, dat we -eenmaal onderweg- al na drie woorden vergeten hoe onze zin begon?
Geen van de mij bekende talen staat een dergelijke slordigheid toe in zulke zinsconstructies. Engelsen zeggen niet ‘I have you see walk’, Duitsers zouden zich verslikken in ‘Ich habe dich sehn laufen’ en Fransen zouden zich schamen als ze een zin zouden moeten brouwen als ‘Je t’ai voir promener’. Allen houden zij een nette constructie mèt voltooid deelwoord op de rails en binnen de perken.
Mijn voorstel: uitgaande van het feit dat de neiging om 'Ik heb je gezien; je liep.' te vervangen door een verkorte versie in de praktijk onuitroeibaar zal blijken in ons zuinige landje, moeten wij hiervoor een correcte, toelaatbare constructie bedenken. Aangezien een zinsconstructie als ‘Ik heb je lopend gezien’ verwarrend is voor wat betreft degene die feitelijk loopt (onderwerp of lijdend voorwerp: liep ik terwijl ik je zag of liep jij terwijl ik je zag), stel ik voor dat een dergelijke zin enkel nog door de beugel kan als het tegenwoordig deelwoord dat de tweede zin vervangt helemaal aan het eind wordt geplaatst. Enkel op die manier kan duidelijk zijn wie er liep. De enig juiste zinsconstructie wordt dan ‘Ik heb je gezien, lopend’. Op den duur zou wellicht de komma kunnen vervallen, als deze verbeterde constructie eenmaal ingeburgerd is.
Enkele voorbeelden:
‘Ik heb je horen lachen’ wordt dus: ‘Ik heb je gehoord, lachend’.
‘Hij had mij zien staan kijken’ wordt nu: ‘Hij had me gezien, staand, kijkend’.
Enige voorzichtigheid is geboden bij een zin als ‘Je hebt me gisteren de hele middag zitten vervelen’; bij een onoplettende spreker zal dit wellicht worden: ‘Je hebt me gisteren de hele middag gezeten, vervelend’. De enig juiste constructie hier is uiteraard: ‘Je hebt me gisteren de hele middag verveeld, zittend’.
Ook een zin als ‘Hij is me komen bezoeken’ vereist enig denkwerk: niet ‘Hij is me gekomen, bezoekend’, maar ‘Hij is gekomen, me bezoekend’ of –grammaticaal correcter- ‘Hij heeft me bezocht, komend’.
Mjollnir zegt
We hebben al genoeg regeltjes, dus nee, dankje.
Mjollnir zegt
Leo Rademakers, die constructie is naar mijn weten correct nederlands, is dat niet iets met een tegenwoordig deelwoord ofzo?
Erik Kooijmans zegt
De regel die ik altijd volg, m.n. als het om spellingskwesties gaat, is: iedereen is volledig vrij om te doen en te laten als hij goed acht, zolang er maar de gewenste betekenis overkomt bij anderen.
Zullen we daar een algemene regel van maken?
Marijke De Belder zegt
Het onderscheid tussen 'hen' en 'hun' is slecht geregeld. Beide vormen hebben twee gebruikswijzen, waardoor ze ambigu zijn. 'Hen' gebruiken we na voorzetsels en als lijdend voorwerp, 'hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp en als bezittelijk voornaamwoord. Ironisch genoeg gebruiken we 'hen' ook als het meewerkend voorwerp een voorzetselgroep is (Ik geef het boek aan hen).
Dit kan stukken beter. Laat ons voor elke functie een aparte vorm voorzien. Ik stel voor om na voorzetsels 'hen' te blijven gebruiken en 'hun' te blijven gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Als meewerkend voorwerp kunnen we 'hin' gebruiken, tenzij dat meewerkend voorwerp een voorzetselgroep is. Dan kunnen we 'hon' gebruiken. Voor het lijdend voorwerp blijft de vorm 'han' over.
Het volgt nu onmiddellijk dat we 'hun' niet als onderwerpsvorm kunnen gebruiken ('Hun hebben dat gedaan'). Het Nederlands heeft tenslotte slechts vijf korte klinkers, dus deze functie kan er niet meer bij. Als enkele onverlaten 'hun' toch als onderwerp willen gebruiken, dan schrijven ze beter 'hoen'. Het blijft dan wel fout, maar dan hebben ze tenminste de juiste foute vorm gebruikt.
In de spreektaal kunnen we natuurlijk alles gewoon met een sjwa (dit is een doffe e) blijven uitspreken. Anders klinkt het zo onnatuurlijk.
Lex Meuldijk zegt
Mijn voorstel. Als een keuze bestaat tussen het gebruiken van een nieuw Engels leenwoord en en z'n NL-equivalent, wordt het NL-woord koudgesteld. Voorbeeld: het begrip 'sociale media' wordt vervangen door 'social media' (uitspraak: sosjol miedija).
Deze regel heeft een aantal voordelen. Zoals: het Nederlands wordt langzaam maar zeker vervangen door het Engels. Dat geeft een hoop minder gezeur, bijvoorbeeld in het onderwijs. Ook zal het veel verwarring wegnemen in de gesproken miedija: geen vergissingen meer en correcties zijn overbodig.
Maarten van der Meer zegt
Vrij naar P.C. Hooft moet dit natuurlijk ook worden ingevoerd voor 'hem'. Ik stel dan voor 'hem' als lijdend voorwerp, 'hum' als meewerkend voorwerp en 'him' na voorzetsels, behalve na aan en voor, want die geven het meewerkend voorwerp aan en krijgen dus ook 'hum'.
'Het' is natuurlijk helemaal rampzalig, want dat kent geen aparte objectvormen en het bezittelijk voornaamwoord is het mannelijke 'zijn'. Ook dit moet nodig geregeld worden. Naar analogie van 'hem' stel ik dus voor: 'hijt' wordt onderwerp, 'het' lijdend voorwerp, 'hut' meewerkend voorwerp en 'hit' na voorzetsels, behalve na aan en voor, die ook 'hut' krijgen. De uitspraak is in alle gevallen [ət]. Als bezittelijke vorm kan 'zijt' gaan dienen.
Bob zegt
Wat betreft de tussen-n. Niks versteende uitdrukkingen of andere bullshit. Gewoon weer kijken naar het (dagelijks) gebruik: een hok voor één hond is een hondehok en voor een roedel wordt het een hondenhok. Een moes gemaakt van één appel is appelmoes. Als er meer appelen in het geding zijn, wordt het automatisch appelenmoes. Al ik vertel dat ik mijn konijnenhok moet schoonmaken, is meteen duidelijk dat er meer konijnen zijn.
Simpel toch?
Marc van Oostendorp zegt
Het probleem met uw voorstel is dat deze regel precies het omgekeerde effect dreigt te hebben van wat wij beogen: hij zou het Nederlands gemakkelijker maken en niet lastiger.
Mient Adema zegt
We moeten taal dus met een regel vóór zijn en daarmee de zaak duidelijker, lastiger, ondubbelzinniger, patriottischer en meer 2013 maken. Dat kan ook zonder klinkergespeel.
Zeg en schrijf bij elke uitgesproken en geschreven zin bij personen het cijfer, het getal en de funktie van deze persoon, b.v. *ik (111) geef je (213) straks wel een daalder* of *waarom hebben zij (321) je dochter (314) zo verwend?*.
Hetzelfde kan met objecten, maar dat is meer iets voor 2014.
De voordelen zijn legio, maar de belangrijkste is dat we eens wat meer gaan nadenken. Men kan bijna nooit meer zeggen *we (121) wisten niet wat je (211) bedoelde*
Over een paar eeuwen spreken we die getallen totaal anders uit, maar dat mooie Nederlandse taaltje kan zich lekker lastig verder ontwikkelen. En daar ging het om.
Bert Zandbergen zegt
Dat is het kind met het badwater weggooien. Een regel verzinnen om een ingesleten fenomeen te bestrijden is de omgekeerde wereld. Taalwetenschap zou zich bezig moeten houden met de (levende) taal als uitgangspunt.
Als ik zeg dat ik iemand heb zien lopen is dat voor iedereen begrijpelijk. Het is dan eerder een taak voor de taalwetenschap om een regel te formuleren die deze constructie benoemt en definieert.
De vergelijkingen met andere talen zijn niet relevanten bovendien twijfelachtig. Is het in het Engels fout te zeggen: "I saw/have seen you walking."?
Even voor de volledigheid: ik bestrijd slordig taalgebruik, met name in constructies die verwarring geven.
Martijn de Winter zegt
Ik pleit niet zozeer voor een nieuwe regel maar voor een nieuwe gewoonte.
Nu we een koning hebben en deze tijdens de troonrede een nieuw woord ten gehoren bracht, verzonnen door de minister president (participatiesamenleving), bracht mij dat op het idee dat we onze nieuwe koning de eervolle taak geven ieder jaar een nieuw Nederlands woord te bedenken. Dit woord moet hij zelf bedenken en zal worden gepresenteerd in de kersttoespraak.
Vervolgens zal dit woord in de dagen en weken daarna natuurlijk overal ter discussie staan, want het volk slikt niet elk woord voor zoete koek.
Maar goed, koning is koning, dus het nieuwe woord is daar om gebruikt te worden.
Glenn zegt
Schrijf zoals je het uitspreekt, dus weg met de regel dat woorden eindigend op "ik" alleen de meervoudsuitgang "en" krijgen (als deze slotlettergreep geen klemtoon heeft) De k wordt in het meervoud thans niet verdubbeld. Voorbeeld: monnik – monniken, zwezerik – zwezeriken, slimmerik – slimmeriken. Het moet met de nieuwe regel worden: monnik – monnikken, zwezerik – zwezerikken, slimmerik – slimmerikken. Met de oude regel zou je hardop voorlezend horen: monnieken, zwezerieken en slimmerieken. Dat het voorlezend toch altijd goed wordt uitgesproken komt omdat men onbewust het foute woordbeeld negeert.
Met de nieuwe regel wordt een hele reeks "fout" geschreven woorden voorkomen.
Ook andere woorden geven dan geen twijfel meer. (Waarom wel Dokkumer met 1 m, maar wel Blaricummer met 2 m's) In het eerste geval hoor je hardop voorlezend Dokkuumer.
Nog een geval: bakkes – bakkesen. Hier lees je eigenlijk bakkeesen.
Guy Bourgeois zegt
Ik stel voor dat iedereen het omgekeerde zegt van wat hij of zij bedoelt.
Korné Soldaat zegt
Onze taal is onnodig ingewikkeld voor zowel buitenstaander als voor een ons zelf. Ik stel voor dat iedere nieuwe taalregel onze taal simpeler moet maken. Dan hebben we op den duur geen werkwoordsvervoegingen meer, geen verschillende lidwoorden meer enz. Lijkt me heerlijk.
Mjollnir zegt
Ja, dan kun je zo heerlijk raden naar wat iemand eigenlijk bedoelt 😀
Anoniem zegt
Professor Van den Toorn had als mooie regel: "Het woord 'eigenlijk' hoef je eigenlijk niet te gebruiken.
Cefas van Rossem
Leo Rademakers zegt
Beste Bert, zoek in de dichtstbijzijnde dictionaire even de betekenis op van het woord 'ironie' en ga dat eens goed lezen, zittend. Overigens bewijst je Engelse voorbeeld precies wat ik hierboven zo ironisch voorstelde: "I have seen you walking" betekent dus letterlijk: "Ik heb je gezien, lopend", oftewel letterlijk mijn voorstel voor de enig toegestane Nederlandse constructie. In goed Nederlands dus Q.E.D.
Leo Rademakers zegt
Hier, hier!
Leo Rademakers zegt
Voor een tweede voorstel, verwijs ik naar de briljante grap van de Deens-Amerikaanse komiek Victor Borge, die in deze act ( https://www.youtube.com/watch?v=6bpIbdZhrzA ) voorstelt om alle leestekens hoorbaar te maken, zodat elke toehoorder in één ooropslag duidelijk wordt waar een komma, punt, uitroepteken of dubbele punt is gebruikt in een voorgelezen tekst. Eventjes lastig om eraan te wennen, maar daarna wordt het vast een luisterfeest. Onbegrijpelijk dat dit voorstel het nooit gehaald heeft. Dat zouden wij in Nederland toch moeten kunnen verbeteren. Ronald Plasterk, waar ben je als we je echt nodig hebben???
Maarten van der Meer zegt
Er moet hoog nodig een einde komen aan de chaos rond de rode en de groene werkwoordvolgorde.
Zoals bekend betekenen deze twee zinnen hetzelfde:
(1a) Ik weet dat hij nog nooit absint gedronken heeft (groen)
(1b) Ik weet dat hij nog nooit absint heeft gedronken (rood)
Soms is er echter een mogelijk verschil:
(2a) Ik weet dat hij daarvan overtuigd is
(2b) Ik weet dat hij daarvan is overtuigd
2a heeft twee mogelijke interpretaties. 'Overtuigd' kan zowel een werkwoord zijn als een bijvoeglijk naamwoord. 2b laat daarentegen alleen de interpretatie als werkwoord toe en suggereert een externe agens: íemand heeft hem daarvan overtuigd. 2a kan deze betekenis ook hebben, maar alleen als de context daar aanleiding toe geeft.
Om de meerduidigheid van zinnen als 2a de wereld uit te helpen, stel ik de volgende voor de hand liggende regel voor:
Bij een hoofdwerkwoord met naamwoordelijk deel mag uitsluitend de groene volgorde worden gebruikt en bijn een koppelwerkwoord met voltooid deelwoord uitsluitend de rode.
Dat betekent dus dat 1a *'Ik weet dat hij nog nooit absint gedronken heeft' fout is en je alleen nog maar mag zeggen 1b 'Ik weet dat hij nog nooit absint heeft gedronken'. 2a en 2b blijven allebei mogelijk, maar nu met een strikt betekenisverschil: je kunt niet meer 2a *'Ik weet dat hij daarvan overtuigd is' zeggen als iemand hem hééft overtuigd.
Daaruit volgt ook dat 3a, hoewel niet meerduidig, naar analogie van het verschil tussen 2a en 2b voortaan fout is:
(3a) *Ik weet dat zijn moeder hem daarvan overtuigd heeft
(3b) Ik weet dat zijn hem daarvan heeft overtuigd
kizte zegt
Ik ben nog steeds van mening dat de combinatie 'wel niet' verboden moet worden. Neem b.v. een zin als: hij is wel niet een van de slimsten …
Gerard Scharn
Michiel Trum zegt
De regel die voorschrijft wanneer je 'hun' moet gebruiken is hopeloos eenvoudig. Je mag 'hun' altijd als bezittelijk voornaamwoord gebruiken, en nooit na een voorzetsel. Dat je dan 'hun' ook nog mag gebruiken als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) gaat de goede kant op, maar dat kan natuurlijk veel en veel ingewikkelder.
Ik stel voor om het gebruik van 'hun' in alle gevallen te koppelen aan de vraag of het een voorwerp is of een bepaling, dus ook als 'hun' na een voorzetsel staat.
Je krijgt dan:
(1) Ik geef hun een boek (want meewerkend voorwerp, dit was al zo)
(2) Ik geef aan hun een boek (want meewerkend voorwerp)
(3) Ik wacht op hun (want voorzetselvoorwerp)
(4) Ik zit op hen (want bijwoordelijke bepaling)
(5) Ik was na hen (want bijwoordelijke bepaling)
En dan natuurlijk ook bij 'hun/hen' als bezittelijk voornaamwoord:
(6) Ik heb hun wedstrijden gezien (want lijdend voorwerp)
(7) Ik heb hen wedstrijden zitten slapen (want bijwoordelijke bepaling)
(8) Ik geef hun spits een schop (want meewerkend voorwerp)
(9) Ik geef aan hun spits een schop (want meewerkend voorwerp)
(10) Zij hangen hun jas (lijdend voorwerp) aan hen kapstok (bijwoordelijke bepaling)
(11) Ik denk aan hun vakantie (want voorzetselvoorwerp)
(12) Hen moeder was bij hen op bezoek (onderwerp en bijwoordelijke bepaling)
Je moet natuurlijk 'hen' hier wel als 'hun' uitspreken, maar dat heb je met lidwoorden ook, dat de 'e' als een stomme 'e' moet worden uitgesproken.
De regel ziet er dus eenvoudiger uit, maar de toepassing is gelukkig veel ingewikkelder: 'Gebruik 'hun' altijd (en alleen maar) bij voorwerpen.'
Jan Stroop zegt
Mag 't eenvoudiger?
'hun' onderwerp en bezittelijk vnwrd
'hen' in alle andere gevallen
(wat ook al de praktijk is in gesproken Nederlands (CGN))
Henk zegt
In het Fries kan het hulpwerkwoord "blijven" alleen voorkomen in combinatie met werkwoorden die een lichaamshouding of een staat uitdrukken, bijvoorbeeld "liggen", "wonen" en "bestaan". Om de banden tussen de koninkrijkstalen aan te halen en het leerproces te vereenvoudigen stel ik voor dit onnodige verschil tussen Fries en Nederlands te laten vervallen door deze regel ook in het Nederlands in te voeren. Het duratieve aspect van handelingswerkwoorden wordt dan, net als in de tweede Rijkstaal, voortaan uitgedrukt met behulp van bijwoorden als "steeds", "verder" of "door" (vb. 1-3), met een omschrijving van het type "niet ophouden met" (4) of het wordt uitgedrukt door "blijven" als hoofdwerkwoord te gebruiken in combinatie met "om te" of een nevenschikking (5).
(1a) *Hij blijft maar zeuren.
(1b) Hij zeurt maar door.
(2a) *Ze blijft er maar over praten.
(2b) Ze praat er steeds maar over.
(3a) *Het deurtje bleef maar klapperen.
(3b) Het deurtje klapperde maar door.
(4a) *Ze blijven zich verbazen over hun politici.
(4b) Ze houden niet op met zich te verbazen over hun politici.
(5a) *Blijven jullie bij ons eten?
(5b) Blijven jullie bij ons om te eten?
(5c) Blijven jullie bij ons en eten jullie mee?
Michiel Trum zegt
Ja maar het moest juist ingewikkelder.
Bert Cappelle zegt
De beregeling van het woord “er”
Achtergrond
De Algemene Nederlandse Spraakkunst, de ANS, doet een zwaktebod door het gebruik van het woordje “er” weliswaar eerst in zijn verscheidenheid adequaat te beschrijven maar dan toe te laten dat die diverse gebruiksgevallen kunnen samenvallen in één enkel “er” in een zin. De ANS geeft door haar puur descriptieve benadering blijk van berusting in een verfoeilijke situatie die door generaties gemakzuchtige verloederaars van de Nederlandse taal eeuwen geleden moet zijn ontstaan. Enkel een krachtige, duidelijk geformuleerde regel (zie verder) kan ervoor zorgen dat het gebruik van “er” correct wordt gebruikt. Het niet laten samenvallen van “er” kan dan dienen als een middel om zich als spreker en schrijver te onderscheiden door een zorgvuldig en bovenal taalkundig gesofisticeerd taalgebruik.
De fout
De volgende zin, door de ANS nochtans zeer ten onrechte als goed aangerekend, is overduidelijk fout:
(1) (Gisteren stonden er elf grammatica’s in de kast.) *Nu staan er nog maar zeven.
De fout in deze zin ligt erin dat er er maar één “er” in staat in plaats van drie: de “er” in zijn presentatief gebruik (“Er staan zeven grammatica’s in de kast”), de “er” in zijn kwantitatief gebruik (“Grammatica’s? Ik heb er nog maar zeven staan in de kast”) en de “er” in zijn locatief gebruik (“Ik keek in de kast en zag er zeven grammatica’s staan”). Elk van die gebruiksgevallen heeft zijn eigen raison d’être. Ze als taalgebruiker zomaar laten samenvallen in één “er” getuigt zowel van extreme laksheid als van een gebrek aan taalkundig inzicht. De ANS registreert gewoon dat dit stelselmatig gebeurt en verzuimt het zo in dit verderf in te grijpen met een duidelijke prescriptieve regel (zie verder voor een voorstel).
Ook (2) is uiteraard fout, al wordt deze zin door de ANS eveneens als grammaticaal welgevormd aangezien:
(2) (Hij verkocht zijn boeken over taalkunde.) *Aan het eind van de middag waren er nog maar drie van over.
De ongrammaticaliteit van deze zin, want laat er hierover geen twijfel zijn, bestaat erin dat er er opnieuw meerdere “er’s” in werden samengeperst tot één enkele “er”: een presentatief “er”, een kwantatief “er” en een zogenaamd prepositioneel “er”, waarbij “er” met een voorzetsel een voornaamwoordelijk bijwoord vormt (zoals in “Taalkunde? Ik heb {er drie boeken over / drie boeken erover}”).
De volgende zin, waar de ANS zelfs al niet meer over durft te schrijven, is pas goed fout:
(3) (Gisteren stonden er elf boeken over taalkunde in de kast.) *Nu staan er nog maar drie in.
Deze zin bevat drie fouten, want er staan er drie “er’s” te weinig in.
Het alternatief
Hoe moeten de foute ANS-zinnen hierboven worden gecorrigeerd? Dat is eenvoudig. De door taalkundige en intellectuele luiheid en nefaste historische conventie samengevallen “er’s” moeten elk apart expliciet worden vermeld. Daar hebben ze recht op. Dus (1) wordt voortaan in goed Nederlands:
(1)’ (Gisteren stonden er elf grammatica’s in de kast.) Nu staan er er er nog maar zeven.
Men hoeft overigens niet aan te voeren dat het meervoudig opeenvolgend voorkomen van eenzelfde woord een zin ongrammaticaal maakt, want dat dat dat zou doen, slaat nergens op.
(2)’ (Hij verkocht zijn boeken over taalkunde.) Aan het eind van de middag waren er er er nog maar drie van over.
(3’) (Gisteren stonden er elf boeken over taalkunde in de kast.) Nu staan er er er er nog maar drie over in.
De “er”-regel
Bij verscheiden en meervoudig gebruik (presentatief, kwantitatief, etc.) dient men zich van elke “er” afzonderlijk en expliciet te bedienen in een zin, want anders weet de hoorder niet van welke “er” er er er een aanwezig is.
Slotpleidooi
Er is een schrijnend gebrek aan regels voor het grammaticaal en taalkundig gefundeerd correcte gebruik van veronachtzaamde kleine woordjes als “er” in de prescriptieve taalkunde. Ik hoop vurig dat er er er er er door deze wedstrijd enkele duidelijke, krachtige en mits wat oefening vlot hanteerbare voor zullen zijn bij gekomen.
Jan Stroop zegt
Was ik vergeten, maar dan vooral handhaven:
hun: meewerkend vw;
hen: lijdend vw
Bert Cappelle zegt
Hierboven staat er ergens "kwantatief" waar het natuurlijk "kwantitatief" moet zijn: als dat fout is, en dat is het, dan is het laten samenvallen van meerdere "er"'s dat evenzeer, om nagenoeg dezelfde onderliggende reden: we laten een element niet zomaar vallen in een woord of zin omdat het lijkt op of identitiek is aan iets wat er zich er al in bevindt!
Bert Cappelle zegt
Nog even een opmerking over "gebruik(en)" in de formulering "dat het gebruik van "er" correct wordt gebruikt" hierboven: er staat er wel degelijk er een te veel van in. Mijn excuses. Lees: "… correct gebeurt".
Deven Eno Veld zegt
Mijn regel zou simpelweg luiden als volgt: Formuleert u om te beginnen uw zinnen zo eenvoudig mogelijk. Bijvoorbeeld zo dat zij niet in twee of meer aparte zinnen op te splitsen zijn. Zo kunt u zich concentreren op interessantere complexiteiten als ritme en eigenaardigheid. Zij die het kunnen weten zeggen niet voor niets: "In de beperking toont zich de meester." De kans dat u zich vergaloppeerd aan een korte en heldere zin is bovendien veel kleiner. Ik weet van mijzelf dat ik er goed aan doe deze regel indachtig te houden wanneer ik voor de taak sta grote hoeveelheden informatie met veel enthousiasme en 'schwung' in een tekst van behapbare lengte over te dragen.
Anoniem zegt
En heb je ook een mening over d/t-fouten?
Wilma Melis zegt
Het is onmogelijk om volgens de goedlijkend en veelgebruikte constructie in een zin als “ze liepen achter elkaar over een brug`´ dit fysiek uit te voeren, omdat ze dan nooit van hun leven over die brug zullen geraken!
´Achter elkaar´ is namelijk wederkerig, dat betekent dus dat ze in een kringetje lopen.
Je kunt niet ´achter elkaar´ zitten.
Je kunt het elkaar wel moeilijk maken op die manier!
Mient Adema zegt
Het ontbreekt helaas nog steeds aan een sluitende taalregel die de dubbele ontkenning beschrijft. En omdat taalregels in de regel niet opgevolgd worden, moet men zich afvragen of en zo ja, in hoeverre het stellen van taalregels nog wel opportuun is.
Die opportuniteit is met deze prijsvraag geboren.
Als iemand zegt "Ik heb nergens geen zin in", dan begrijpen wij meestal wel dat hij niet bedoelt dat hij overloopt van lust en energie om eens ergens stevig mee aan de slag te gaan. Terwijl hij dat wèl zegt, hij heeft immers overal zin in.
"Ik heb nog nooit geen taalregel gezien", zegt een ander en hij weet zelf niet eens dat dat de waarheid is, want hij heeft gewoon op school gezeten. Het punt is alleen dat hij er niets heeft opgestoken.
In een ander rubriekje komen we het verschijnsel tegen dat wat heel interessant is best eens niet geheel oninteressant genoemd zou kunnen worden. Je verlegt het perspectief en je focust. Je litotest wat om de aandacht van je lezer/luisteraar extra te vangen. En je plakt er een subtiel betekenisverschil aan vast.
Een laatste, maar zeker niet allerlaatste, gedaante van de (drie- of meer)dubbele ontkenning is die van de verwarring: spreker en luisteraar, schrijver en lezer, ze weten beiden niet meer wat er bedoeld was.
"Ik zal niet ontkennen dat je ervoor moet waken dat nooit op het scherp van de snede verhinderd wordt dat je landen ertoe zou moeten aanzetten geen propaganda te voeren tegen een afschaffing van het verbod op uitspraken van zogenaamde linguïsten".
De taalregel, een nieuwe, eentje van 2013, is dat meer dan drie ontkenningen in een zin "not done" zijn, dat 2 ontkenningen, zolang ze elkaar neutraliseren, alleen gepermitteerd zijn indien ze gericht zijn tot iemand die redelijkerwijs tot snappen in staat is en dat de enkelvoudige ontkenning (bv."Snapt u dit niet?") alleen gangbaar is als een schuddende hoofdbeweging niet de verwachte reactie is.
Wij voorzien de taalregel van een klantgerichter praktijk.
De theorie heeft allang afgedaan, maar die moet om geheel andere redenen in stand gehouden worden.
Mient Adema zegt
Ik vind uw betoog over dat er-gebruik erg goed, maar ben net niet slim genoeg om het in uw slotzin vier maal herhaalde "er" vijf maal goed te duiden.
Tussen het gewoel van het presentatieve, locatieve en voornaamwoordelijkbijwoordachtige er ontbreekt me even het onderscheid. Zijn er van die laatste soms 2? (ervoor en erbij). En wat is dan dat vijfde (of is het het vierde)?
U zou mij en vele anderen wellicht een plezier doen door uw slotzin te vervangen door synoniemen waar het ons er betreft. Of door taalkundig te benoemen waar het 1e t/m 5e er voor staat.
De jury kan er er er er er er er er dan niet meer omheen….
Claudia zegt
Het Nederlands kampt met een ernstig probleem: homonymie op zinsniveau. Dat zijn zinnen die onbedoeld twee betekenissen dragen. De meest voorkomende zijn die met:
– twee inwisselbare zinsdelen;
– een woordgroep met twee mogelijke grammaticale functies;
– een zinsdeel dat op twee woordgroepen betrekking kan hebben.
Het is duidelijk: dit soort zinnen hoort niet thuis in onze taal. Een voorbeeld:
Oudere mensen vinden jongeren vervelend.
In deze zin kunnen oudere mensen en jongeren zowel onderwerp als lijdend voorwerp zijn. Dat is natuurlijk erg verwarrend, want wie vindt wie nu vervelend? Zulke zinnen zouden we dus moeten verbieden. Net als deze zin:
Ik vind het belangrijk om consequent asociaal gedrag aan te pakken.
Consequent kan een bijwoordelijke bepaling zijn bij ‘aanpakken’. Ik vind het dan belangrijk om asociaal gedrag consequent aan te pakken. Maar het kan ook bijvoeglijke bepaling zijn bij asociaal gedrag. Dan wil ik het consequente asociale gedrag gewoon aanpakken, maar niet consequent. Volslagen onduidelijk dus, zo’n zin. Deze ook:
Marc van Oostendorp vroeg ons maandag de nieuwe taalregels in te sturen.
Moesten we die regels nu op maandag insturen? Of vroeg hij ons dit op maandag, en mogen we onze taalregels ook op een andere dag insturen? U ziet, het is knap lastig om iemand te begrijpen die zich schuldig maakt aan dit taalvergrijp.
Homonymie op zinsniveau kunt u voorkomen. Neem daarvoor de volgende basisregels in acht:
1. Zet uw zin in de lijdende vorm als deze in de bedrijvende vorm twee betekenissen heeft:
– Oudere mensen worden door jongeren vervelend gevonden.
– Jongeren worden door oudere mensen vervelend gevonden.
2. Kan een woordgroep in uw zin zowel een bijvoeglijke als bijwoordelijke bepaling zijn? Tover het bijvoeglijke naamwoord dan als zodanig herkenbaar tevoorschijn, of plaats de bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord:
– Ik vind het belangrijk om consequente vormen van asociaal gedrag aan te pakken.
– Ik vind het belangrijk om asociaal gedrag consequent aan te pakken.
3. Als onduidelijk is op welk zinsdeel een bijwoordelijke bepaling in de vorm van een tijdsbepaling betrekking heeft, plaats deze dan dichterbij het betreffende zinsdeel, en/of voeg woorden toe om te verduidelijken wat u bedoelt:
– Marc van Oostendorp vroeg ons (om) de nieuwe taalregels (op) maandag in te sturen.
– Maandag vroeg Marc van Oostendorp ons om de nieuwe taalregels (deze week nog) in te sturen.
Homonymie komt overigens ook voor op woordniveau. Dat is natuurlijk net zo onwenselijk. De regel daarvoor is echter een stuk eenvoudiger: u dient woorden met meerdere betekenissen te vermijden. U mag wel synoniemen gebruiken, of, als het echt niet anders kan, het dubbelzinnige woord toelichten. Een zin als 'Ik heb een nieuwe bank' kunt u voortaan aanvullen met de woordgroep 'bij een meubelzaak gekocht'.
Mient Adema zegt
De verwarring bij consequent asociaal gedrag aanpakken is eigenlijk nog groter dan de tweedeling van consequent als bijwoord bij aanpakken en de wijze waarop asociaal gedrag zich presenteert. Het "consequent" behoeft namelijk geen nadere bepaling te zijn van asociaal gedrag (waarbij consequent niet verbogen wordt tot consequente doordat gedrag onzijdig is), maar een (bijwoordelijke) bepaling (van graad of hoedanigheid) bij asociaal.
Met andere woorden: de betekenis zou ook kunnen zijn dat consequent asociaal gedrag alleen maar wordt aangepakt, doordat inconsequent asociaal gedrag (de ene keer is het gedrag asociaal en de andere keer niet) niet wordt aangepakt, buiten schot wordt gelaten. Het gedrag is dan weliswaar asociaal, maar dat asociale ervan wordt niet consequent toegepast.
Het betekent dat homonymie op zins(deel)niveau zeer zeker bestaat, maar ook dat je met een beetje goede wil bijna elke zin wel tot een homonyme kunt bestempelen.
Claudia zegt
Goed punt: consequent is inderdaad ook een bijwoordelijke bepaling bij asociaal. Of dat in dit geval extra verwarring oplevert, is echter nog maar de vraag. Jouw en mijn uitleg leveren namelijk de volgende twee mogelijkheden op: het gedrag is consequent asociaal (jouw uitleg) en het asociale gedrag is consequent (mijn uitleg). Consequent heeft dan weliswaar twee verschillende grammaticale functies, maar de betekenis van beide zinnen is in wezen hetzelfde, dus van verwarring kunnen we hier niet echt spreken. Was dit wel het geval, dan zou dit alleen maar meer reden geven om homoniemen niet langer toe te staan.
Volgens mij is overigens niet bijna elke zin als homoniem te bestempelen. Het klopt natuurlijk wel dat er meer voorbeelden zijn dan die ik hier heb genoemd. Maar in veel zinnen bestaat toch geen onduidelijkheid over de functie van de zinsdelen; anders zou redekundig ontleden immers een onmogelijke opgave zijn. Misschien bedoel je zinnen waarin een dubbelzinnigheid optreedt, maar waarbij het voor de hand ligt welk van de twee betekenissen wordt bedoeld? Die zijn altijd erg grappig. Het zijn alleen niet de voorbeelden waarin ik in mijn nieuwe taalregel op doel. In mijn voorbeelden zijn beide betekenissen even plausibel, waardoor verwarring optreedt. De lezer of luisteraar moet de schrijver of spreker om verduidelijking vragen om de werkelijke betekenis te achterhalen. Een ongewenst, tijdrovend verschijnsel dus. Wat mij betreft is het vanaf nu dan ook ten strengste verboden 🙂
Mient Adema zegt
Beste Claudia,
Het feit dat wij blijkbaar een weinig van mening verschillen over de vraag of een vergelijking van de betekenis van een consequent (asociaal) gedrag enerzijds en die van een (consequent asociaal) gedrag anderzijds verwarring oproept, geeft aan dat de verwarring bij de een minder groot is dan bij de ander. Je kunt het verschil en de verwarring zelfs geheel ontkennen.
Ik stel voor dat we het bewijs voor het al dan niet samenlopen van de grammaticale constructie met de semantische (het verschil is inderdaad superdun) hier achterwege laten. Het gaat immers om een voorbeeld dat heel goed zou kunnen worden vervangen door een voorbeeld waarin wel significante betekenisverschillen optreden.
Mijn poging het probleem nog wat groter te maken dan het al was was slechts bedoeld om de lastigheid ervan te benadrukken en daarmee de ingewikkeldheid van een mogelijke oplossing te vergroten.
De jury zoekt een taalregel waarbij de complexiteit van de taalkundige boodschap een ingewikkeld proces inleidt dat het Nederlands gaat dichttimmeren. Je kunt je dan afvragen of de homonymie op zinsniveau nu moet worden bestreden met ondubbelzinnige alternatieven of juist moet worden aangewakkerd om de betekenis van deze stijlfiguur gezapig te laten doordringen in de geest van taalgebruikers die door deze innovatie het nationaal linguïstisch patroon naar het hoogste niveau tillen.
We weten helaas niet of de knipoog in de opdracht zo groot was dat de taal er niet per se meteen beter van moest worden, maar om je stelling wat meer te versterken, dacht ik dat het misschien handig was de homonieme boodschap wat meer tot het gemeenschappelijk bewustzijn te laten doordringen via de gedoogconstructie om daarna met een genadeloos verbod toe te slaan.
Wannes L. zegt
In het voegwoord of zijn in het Nederlands twee woorden met een verschillende etymologie samengevallen:
1. ofte (‘of’)
2. of (‘als, of’)
Of 1 is het tegenstellend voegwoord of waarbij predikaten of constituenten aan weerszijden van het voegwoord elkaars alternatieven zijn en elkaar al (i) dan niet (ii) uitsluiten.
Voorbeeld (i): Dat klopt toch of niet?
Voorbeeld (ii): Wie een snor of een baard heeft, is vermoedelijk een man.
In deze tegenstellende betekenis is of een nevenschikkend voegwoord. In alle andere betekenissen, die afgeleid zijn van of 2, leidt of een ondergeschikte bijzin in. Enkele voorbeelden:
Voorbeeld (iii): Ik twijfel of ik hier niet beter de rode volgorde gebruikt had.
Voorbeeld (iv): En of er veel tegen die taalregel gezondigd wordt!
Voorbeeld (v): Ze deed of ze niet wist wat een balansschikking was.
In de volksmond durft dat wel eens fout gaan bij de zogenaamde balansschikking. Misschien omdat Nederlandstaligen balansschikking en nevenschikking verwarren? Nochtans is er in dit soort constructies van tegenstelling geen sprake — en bijgevolg ook niet van nevenschikkend tegenstellend of.
Voorbeeld (vi): Ik was amper buiten of het begon te regenen.
Balansschikking is een vorm van onderschikking waarbij het tweede lid niet onafhankelijk is van het eerste maar het eigenlijk complementeert. Een bijzinsvolgorde is dus het logische, grammaticale gevolg:
Ongrammaticaal (vii): *Ik was nauwelijks buiten of het begon pijpenstelen te regenen.
Correct (vii): Ik was nauwelijks buiten of het pijpenstelen begon te regenen.
Ongrammaticaal (viii): *Ik kom nergens of meisjes komen langs alle kanten toegelopen.
Correct (viii): Ik kom nergens of meisjes langs alle kanten toegelopen komen.
Ongrammaticaal (ix): *De taalregel was nog niet uitgevonden of er werd al tegen gezondigd.
Correct (ix): De taalregel was nog niet uitgevonden of er al tegen gezondigd werd.
Het is duidelijk dat in bovenstaande zinnen beide leden van de zin geen alternatieven of tegengestelden zijn. Wel integendeel, de suggestie leeft dat het eerste lid een voorwaarde zou vormen voor het tweede. Als overgangsmaatregel kunnen we eventueel toelaten en toe te voegen in de zin om het bindende karakter te benadrukken. Volgens mij gaat het hier niet noodzakelijk om een onbedoeld zeugma aangezien de betekenis van of etymologisch dezelfde is, nl. of 2 (zie voorbeeld (iv) hierboven).
Ideetje (vii): Ik was nauwelijks buiten en of het begon te regenen.
Ideetje (viii): Ik kom nergens en of meisjes langs alle kanten toegelopen komen.
Ideetje (ix): De taalregel was nog niet uitgevonden en of er werd al tegen gezondigd.
Eens we dit gebruik goed ingeburgerd gekregen hebben bij onze volgelingen taalpuristen en zij voldoende twijfel gezaaid en irritatie opgewekt hebben bij hun gewone medemens, heeft nieuw etymologisch onderzoek wellicht een of 3 blootgelegd. Die kan nieuwe inzichten verschaffen die ons tot nieuwe voorschriften leiden om de taalintuïtie van onze sprekers te blijven uitdagen en prikkelen.
R. Tomeï zegt
Hierbij mijn voorstel voor een nieuwe taalregel.
Het betreft een aanvulling op de bestaande regel voor het gebruik van de tussen-s.
Om duidelijk te maken waarom de bestaande regel moet worden aangepast haal ik hieronder een verkorte versie van de huidige regel van het Genootschap Onze Taal aan, volgens
https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/tussen-s. Daarna volgen mijn bezwaren op de regel, mijn voorstel en mijn motivering.
Genootschap Onze Taal:
De tussen-s is (zowel in het Groene als in het Witte Boekje) een vrije kwestie: de letter wordt geschreven als hij wordt uitgesproken. Met deze vrije regel wordt tegemoetgekomen aan de uitspraakverschillen tussen sprekers; er zijn veel woorden waarin de één wel een s zegt en de ander niet. In de meeste gevallen kun je op je gehoor afgaan, maar als het tweede woorddeel met een s-klank begint (zoals in station(s)chef), is niet te horen of er één of twee s'en geschreven moeten worden. Er zijn dan twee mogelijkheden om achter de voorkeursvorm te komen:
[ . . .zie webpagina . . . . ]
Er zijn dus geen vaste regels te geven voor het wel of niet voorkomen van de tussen-s; wel zijn er enkele vuistregels. Wie toch nog twijfelt over de voorkeursvorm, kan heel goed internet laten beslissen: een zoekmachine kan zo vertellen welke vorm het gebruikelijkst is. Er zijn ook een aantal patronen te zien in het gebruik van de tussen-s.
[ . . .zie webpagina . . . . ]
Bijvoorbeeld het woord ‘meestal’ impliceert hier dat houtkool en bloedomloop een correct alternatief zijn.Dit alles doet ten onrechte vermoeden dat men vrij is in het gebruik van de tussen-s, met als enige beperking dat de s moet worden geschreven als hij wordt uitgesproken.
Er worden enkele vuistregels gegeven maar het aantal uitzonderingen is significant.
En de vuistregels zijn ook niet algemeen toepasbaar.
De term ‘voorkeursvorm’ maakt het ook al niet duidelijker. Wanneer heeft een vorm de voorkeur?
Als de meerderheid die vorm gebruikt? Tijdens het Nationaal Dictee worden er vaak meer dezelfde fouten gemaakt in een woord dan dat het correct wordt geschreven. Wordt de fout daardoor meteen de voorkeur?
Nergens wordt er primair verwezen naar de officiële Woordenlijst Nederlandse Taal of een normbepalend woordenboek.
Hierin vind je bijvoorbeeld zowel ‘koerierdienst’ als ‘koeriersdienst’, dus toch . . . .
Verwarring alom, kortom, hier moet ingegrepen worden.
Mijn voorstel is om primair naar een officiële woordenlijst te verwijzen.
De tussen-s regel zou bijvoorbeeld als volgt kunnen worden geformuleerd.
De tussen-s wordt geschreven als hij overeenkomstig de betekenis van het woord of de samenstelling als zodanig is opgenomen in de Officiële Woordenlijst Nederlandse taal.
Als het woord niet in voorkomt in deze lijst wordt de tussen-s geschreven als hij wordt uitgesproken.
Gevolgd door aangepaste en uitgebreide voorkeuren, waarvoor dit platform te klein is.
De toevoeging ‘overeenkomstig de betekenis’ is noodzakelijk.
Bijvoorbeeld schildersatelier en schilderatelier hebben verschillende betekenissen.
Er is overigens ook een (niet volledige) lijst te vinden op http://www.sf.own-it.nl/projects/4/wiki/Koppel-s.
Motivering.
1) De, aanvullende, regel natuurlijk en helder, en zal veel onterechte vrijmoedigheid voorkomen.
2) Het wordt tegelijkertijd ook ingewikkelder om toe te passen.
Nu is het een vrije kwestie en kan men, in meer of mindere mate, de sociaal
lokaal gebezigde uitspraak aan houden. Na invoering van deze regel moet men rekening houden met een woordenlijst.
3) De regel betreft niet een enkel woord of uitdrukking maar is structureel van toepassing duizenden bestaande woorden en nog eens duizenden toekomstige woorden.
Mits de woordenlijst up-to-date wordt gehouden.
Werk aan de winkel dus.
Claudia zegt
Beste Mient,
Dank voor je antwoord! Misschien sla ik met mijn nieuwe taalregel wel twee vliegen in één klap, want om de homonymie op zinsniveau te kunnen bestrijden met ondubbelzinnige alternatieven, is fervente kennis van de betekenis en het effect van dit taalverschijnsel nodig. Het bewustzijn wordt door een genadeloos verbod dus wellicht automatisch versterkt. Maar volgens de spelregels van De Nieuwe Taalregel is dit niet per definitie een positief gevolg; het doel is immers om het Nederlands zo moeilijk mogelijk te maken. Zo moeilijk dat het voor de 'gewone' taalgebruiker eigenlijk onmogelijk wordt om correct Nederlands te spreken en te schrijven. Gelukkig kunnen maar weinig gewone taalgebruikers redekundig ontleden. Althans, dat is mijn ervaring.
Nu is het duimen draaien tot de uitslag…
Mient Adema zegt
De vraag is of dit ingewikkeld genoeg is.
Toegegeven, de al of niet geplaatste tussen-s is zorgwekkend.
Niet zozeer vanwege de betekenis alswel vanwege de voorgeschreven vorm.
Een aandachtig luisteraar zal snel moeten beslissen of hij moet menen dat er genoeg beheermogelijkheden zijn of genoeg beheersmogelijkheden. Gaat het om de wijze van beheren of van beheersen? En gaat het hier dan wel over het bestaan van de tussen-s of juist over het ontbreken ervan?
Uit mijn proefschrift dat eervorig jaar helaas gestolen is van een der scholen hier in de regio herinner ik me gelukkig nog een overblijfsel dat dan toch nog langs legale weg zijn bestemming kan vinden bij hen wier taalgevoel dat verdient.
Het komt erop neer dat de tussen-s uitsluitend mag worden toegepast bij de genitivi subjectatis maar nooit bij de accusativi verbales.
Bloedsomloop > omloop van het bloed, het bloed loopt om en het sist ervan langs, de s laat zich gewoon al horen voordat hij er staat.
Schildersatelier > atelier van de schilder, de schilder is de eigenaar/gebruiker en is daar trots op. Zonder hem is het atelier geen schildersatelier.
Schilderatelier > dit hoeft niet het atelier van een schilder te zijn, maar moet wel voldoen aan de eigenschap dat er kan en meestal zal worden geschilderd.
Indertijd, ik praat over het jaar 2011, beschreef het CGN nog 22377 samengestelde woorden waarin het volgen van bovengenoemde regel tot bevredigende uitkomsten leidde, ook al stonden daar 55203 uitzonderingen tegenover. Het zal vandaag de dag niet veel anders zijn.
Enkele gevolgen:
De stationchef moet zonder s want het station is geen onderwerp, het is geen genitivus subjectatis, maar juist een objectatis: de chef is de baas van het station, niet andersom.
Beheersplan: hier doet zich het grappige verschijnsel voor dat de s geen tussen-s kan zijn, doordat een werkwoordsstam (hier als genitivus subjectatis geschreven) nooit onderdeel kan zijn van een samenstelling die met een s tot een geheel wordt gesmeed.
Een beheersplan is dus (in tegenstelling tot een beheerplan) een plan dat zaken moet beheersen, bijvoorbeeld de ontembare dwang van een enkeling die zich in prijsvragen aftobt om de meest ongewenste resultaten tot nieuwe regel te doen verklaren.
Stoppen maar, het is 11.34 uur…
Bert Cappelle zegt
Ik ben er blij om, dat u erom vraagt! Inderdaad, van die voornaamwoordelijkbijwoordachtige zijn er er twee, “er … voor” en “er … bij”.
“[Er is een schrijnend gebrek aan regels voor het grammaticaal en taalkundig gefundeerd correcte gebruik van veronachtzaamde kleine woordjes als “er” in de prescriptieve taalkunde.] Ik hoop vurig dat er-1 er-2 er-3 er-4 er-5 door deze wedstrijd enkele duidelijke, krachtige en mits wat oefening vlot hanteerbare voor zullen zijn bij gekomen.”
– er-1 is het presentatieve “er” als in “Er zijn enkele duidelijke regels toegevoegd aan de prescriptieve taalkunde”;
– er-2 is het locatieve “er” als in het “Wie grasduint in de Nederlandse prescriptieve taalkunde treft er voorlopig maar weinig regels aan die het defaitistische tij van de descriptieve grammatica durven te keren);
– er-3 is het kwantitatieve “er” als in “Van regels voor het gebruik van kleine woordjes (zoals ook “of” in de reactie van Wannes L. hieronder) heeft de prescriptieve taalkunde er nu enkele nieuwe”;
– er-4 is het voornaamwoordelijkbijwoordachtige (‘prepositionele’) “er” als in “Dit soort massaal misbruikte woordjes? We hebben er nu weer enkele nieuwe prescriptieve regels voor”;
– er-5 is het eveneens voornaamwoordelijkbijwoordachtige “er” als in “De volgende nieuwe glasheldere regels zijn er dit jaar bij gekomen: …”.
Bij wijze van inoefening van de “er”-regel, staat het de taalgebruiker vrij het locatieve “er” wat te verschuiven en/of voorlopig nog te vervangen door “hier(in, -op, …)” of “daar(in, -op, …)”, het kwantitatieve “er” ook verderop te plaatsen en de voornaamwoordelijke bijwoorden met “er” niet op te splitsen:
“(…) Ik hoop vurig dat er-1 door deze wedstrijd hierin-2 er-3 enkele duidelijke, krachtige en mits wat oefening vlot hanteerbare ervoor-4 zullen zijn erbij-5 gekomen.”
Ruimere ervaring met de “er”-beregeling en complexere "er"-erupties zal er langzamerhand voor zorgen dat er honderden taalgebruikers zich er niet langer zullen aan ergeren of dat er erbarmelijke erreurs ertegen zullen worden verricht.
Mient Adema zegt
Ik vergat mijn slotzin te laten voorafgaan door enkele gegevens waarop ons te koesteren "er" acht maal moest terugkijken, maar dat zal ik alsnog goedmaken door bij wijze van inoefening van de er-regel ook de kwantitatieve elementen glorieus aan bod te laten komen.
Ik denk dat uw inzending uitsluitend een goede kans maakt wanneer het om een zeer ingewikkelde en tijdrovende zaak gaat. Het viel mij op dat uw antwoord geruime tijd na de gestelde vraag het licht zag en mogelijk ook al die tijd naar dat licht is proberen toe te groeien. Als dat zo is, dan feliciteer ik u bij voorbaat. Er wordt aan het belangrijkste criterium voldaan.
En bedankt voor uw inzichtelijk gemaakt verhaal, waardoor het eigenlijk appeltje-eitje is geworden.
We zullen de berichten over de gestage groei van het aantal logopedistenbezoekers op de voet volgen en verder de nodige feedback vragen van degenen die zich aan de nieuwe regel weet te houden. De erbarmelijke erreurs komen zichzelf tegen, dat heeft u bereikt.
attyvandelden zegt
Mag de stoplap "Nou ja kijk" verboden worden?
Anoniem zegt
In de zijn "Ik heb je gezien, lopend." is de verwarring helemaal niet opgeheven!. "lopend" kan zowel op "ik" als op "je" slaan! De verwarring is even groot als in de zin "Ik heb je lopend gezien". Verwarring is er niet in de zin "ik heb je zien lopen". Als deze uitleg een voorbeeld is van ironie, moet van Dale misschien een andere uitleg bij het lemma ironie opnemen.
Anoniem zegt
Het probleem (of is het een nagestreefd doel) is alleen dat die Engelse termen vaak een andere betekenis hebben naargelang van wie ze gebruikt en – nogal eens – een andere betekenis dan in het Engels.
Anoniem zegt
En het voordeel is dat we oudere tketsen opnieuw kunnen lezen zonder wenkbrauwgefrons. Zoals in dat kinderliedje over de katjes die grootgebracht werden met "appelenmoes". Een wistjedatje: die katjes waren met zovelen dat de auteur-componist van dat liedje op zoek was naar een goedkope voeding: hij kwam uit bij appelenmoes.
Anoniem zegt
Maar "bakkeesen" is natuurlijk een bestaand woord: hollanders in de nor zijn bakkeessen.
Anoniem zegt
De taal waarover Korné het heeft bestaat eigenlijk al: het Zuid-Afrikaans.
Anoniem zegt
De laatste zin van Deven is zo lang dat hij op het einde ervan al niet meer weet hoe hij begonnen is. Vervolgens flanst hij er zomaar een werkwoord bij. Informatie overdragen? Jaja, over de Amstel zeker?
Anoniem zegt
Neen, natuurlijk niet. Want dan moet je eigenlijk wel alle stoplappen in het verdomhoekje plaatsen, zeg ik maar zogezegd.
Beeld je eens in hoe kort voorgaande zin zou geworden zijn zonder die vijf stoplappen!
Anoniem zegt
en wat zegt de Taaldviesdienst? In 'Ik heb het hem horen zeggen' is 'horen' een zogenoemde 'vervangende infinitief'. Die heet zo omdat 'horen' de vorm 'gehoord' als het ware vervangt. Het is een zin die normaal gesproken inderdaad een voltooid deelwoord nodig zou hebben, maar er zijn een paar categorieën werkwoorden waarbij die vorm in bepaalde zinnen niet verschijnt; in plaats daarvan staat er een infinitief, het hele werkwoord dus.
Het verschijnsel komt vooral voor bij modale werkwoorden ('kunnen', 'zullen', 'mogen', 'moeten', 'willen'), maar ook bij 'weten', 'laten', 'helpen', 'gaan', 'komen', 'blijven', 'doen', 'voelen', 'horen', 'zien' en 'leren'. Enkele voorbeelden: 'Ik had het kunnen weten', 'Hij had de opdracht willen doen', 'Ik heb hem zien zwoegen', 'Hij is blijven eten.'
Soms zijn er twee mogelijkheden, bijvoorbeeld bij 'helpen', 'leren' en 'proberen': 'Ik heb hem helpen zoeken', 'Ik heb hem geholpen te zoeken', 'Hij heeft geleerd dat duidelijk te maken', 'Hij heeft leren duidelijk maken', 'Ik heb het proberen te doen', 'Ik heb het geprobeerd te doen.'
In de Algemene Nederlandse Spraakkunst, het grootste grammaticawerk over het Nederlands, kunt u meer informatie vinden over de vervangende infinitief: zie http://ans.ruhosting.nl/e-ans/18/05/02/01/02/body.html.