Titelpagina van de Princelycke lof-dichten. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. |
Door Bas Jongenelen
In de Koninklijke Bibliotheek wordt een dun boekje uit 1660 bewaard: Princelycke lof-dichten met gheluck-wenschen ende liedekens, gherymt door de vry lief-hebbers van den Wijngaert, onder den tytel van Groyen en Bloyen tot Brussel. Toe ghe-eyghent aen Joannes Van Laer, prins vande selve vergaderinghe. Vreemd genoeg is dit boekje door niemand opgemerkt en kon het eeuwen lekker rusten in het archief. Tot literatuurjager Remco Sleiderink weer eens actief werd en het boekje ter hand nam.
Het boekje is niet zo maar een boekje dat door niemand gelezen werd, nee, het boekje is de weerslag van een literaire ruzie. In 1657 werd rederijkerskamer Den Wijngaerd opgericht – om drie jaar later zowat ten onder te gaan aan interne tribulaties. Blijkbaar waren de bestuursleden Guilliam vanden Heuvel en Franciscus van den Bogaerden erg ambitieus, een ambitie die de overige leden niet deelden. De overige leden waren amateurs en vonden het leuk om met literatuur bezig te zijn, maar ook niet meer dan dat. De nieuwe factor Joannes Van Laer begreep dat en hij stelde de literaire verwachtingen daarom naar beneden bij.
Twee bladzijden van de Princelycke lof-dichten. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. |
Het onlangs ontdekte dichtbundeltje is een soort literair pamflet over hoe het fout ging in het verleden. Het gedicht van Hendricus de Coster is de beste vertolker van de kritiek op de te hoge ambities, zijn gedicht gaat over een droom waarin een wijngaard bloeit, totdat iemand in zijn eentje de wijngaard wilde besturen – dan verandert de wijngaard in dor hout:
Tot dat my docht, ick sach, den welcken, en den genen,
Die dat op sijne cracht, en oock naer sijnen sin,
Wau vanden Wijngaert-ranck, haelen een groot gewin,
En wat dat hy al ded’, ’t ginck al naer sijn begeren,
Niemand als hy alleen, en mocht hem dus regeren,
Daer in ick merken cost, in hem een groote fout,
Den Wijngaert op d’een seyd’, was niet dan dan dorren-hout.
Dan komt de godin van de boomvruchten, Pemona, om te vertellen dat de wijngaardrank veel te hoog geplant was! Ze geeft een goede raad:
Daer-om soo rade sy, wel sterck op haar bevel.
Den selven dus niet meer, ’t stellen op een Heuvel:
Jae raede noch veel meer, dat wy oock geene aerden
En souden haelen gaen, uyt enige Bogaerden:
Vermidts het selve was, het vinnichste venijn,
Die dat den Ranck en Druyf, in ’t aen-was doen veel pijn.
Door te woordspelen op de namen Heuvel en Bogaert geeft De Coster een sneer naar de foute bestuursleden. Uiteindelijk is deze onenigheid over de literaire koers niet funest geweest voor deze rederijkerskamer, want hij bestaat nog steeds. Sterker nog: In februari brengt De Wijngaard ‘K’ op de planken, een theatertekst van Goele Lousbergh in een regie van Luc Vierendeels.
Meer informatie over het literaire geschil uit 1660 is te lezen in Remco Sleiderink, ‘Snoeien in de wijngaard. Het verhaal achter de Princelycke lof-dichten (Brussel, 1660)’, in: Spiegel der Letteren. Tijdschrift voor Nederlandse Literatuurgeschiedenis en voor Literatuurwetenschap 55 (2013), pp. 523-535. Zie: http://poj.peeters-leuven.be/content.php?url=article&id;=2999875&journal;_code=SDL
Laat een reactie achter