Door Marc van Oostendorp
Zonder Italië zou de huidige Nederlandse literatuur niet hebben bestaan. Zonder de invloed van Petrarca op P.C. Hooft, zonder de reizen van Louis Couperus in dat land, zonder het onderdak dat Genua bood aan Ilja Pfeijffer, had de vaderlandse letterkunde er heel anders uit gezien. Constantijn Huygens schreef soms in het Italiaans, de vrouw van Multatuli overleed er.
Het nare is natuurlijk dat men in het land waar de citroenen bloeien zelf nauwelijks op de hoogte is van het feit dat wij hier in de Paesi Bassi inmiddels ook een pen kunnen vasthouden. Natuurlijk soms lees je in de krant dat er nu toch echt een ‘opleving’ is van belangstelling voor de Nederlandse letteren (zie hier een stuk uit Ons Erfdeel in 1993 en hier een uit Trouw van 2001). Maar het feit dat die opleving steeds weer opnieuw geconstateerd wordt, laat al zien dat het relatief is.
Oh ja, ik moet het nuanceren. Afgelopen zomer zat ik in een bar in het dorpje Orsogna.
Een andere barbezoeker hoorde dat ik uit Nederland kwam en begon enthousiast te vertellen over een Nederlands boek dat hij onlangs gelezen had. De auteursnaam was hij kwijt, en ook de titel, maar het boek was spannend én grappig én het zette aan tot nadenken.
Na een tijdje doorpraten, kreeg ik in de gaten waar het om ging: Het diner van Herman Koch, in Italiaanse vertaling.
Overigens doen de neerlandici in Italië er van alles aan om ook andere schrijvers onder de aandacht te krijgen. Vrijdag was er in Bologna een studiedag over Nederlandse poëzie in Italiaanse vertaling. En eerder dit jaar verscheen er iets geweldigs, prachtigs, een cadeau voor iedereen die Italiaans kan lezen: een boek van ruim 800 pagina’s over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur dat je gratis kunt downloaden: Harba lori fa! (Geweldige titel voor zo’n boek.)
Dat boek biedt een heel gedegen overzicht van hebban olla vogala tot Mustafa Stitou. De hoofdstukken worden door een keur van auteurs geschreven. Daar zitten fraaie essays tussen als dat van Marleen de Vries over schrijfsters in de Verlichting of dat van Marco Prandoni over Marokkaans-Nederlandse schrijvers. Het meeste werk is gedaan door de groep uit Napels, onder aanvoering van een namgenoot van Herman, de hoogleraar Jeanette E. Koch. (Overigens komt Herman niet in het boek voor, en Ilja Leonard Pfeijffer ook niet.)
Voor de Nederlandse lezer is er nog een extra attractie: dat je je favoriete schrijvers nu ook in het Italiaans kunt lezen. Zo klinkt Frits van Egters:
Dì un po’, Bep,’ chiese lui, ‘vivi da sola in casa? Cosa c’è al piano di sotto?’ ‘Sì,’ disse lei, ‘qui sotto c’è lo studio e sopra la soffitta’. ‘E le case qui accanto? C’è qualcuno la sera?’ ‘Qui accanto? Nessuno. Questo è un magazzino’ – indicò nella direzione dalla quale era venuto Frits – ‘non c’è nessuno. E quello è’ – si girò – ‘un ufficio. C’è gente solo di giorno’. ‘Quindi sei completamente sola?’ chiese Frits. ‘Nessuno sotto, nessuno sopra. Nessuno da un lato, nessuno dall’altro. Ed è sera. Ed è sera. Ahi, ahi, ahi. Povera te.’
Dat had, afgezien van de eigennamen, zo in een boek van Niccolò Ammaniti gepast: dezelfde als lamlendigheid vermomde wanhoop, hoewel je die schrijver normaliter niet zo snel met Gerard Reve zou verbinden. Door de bekende literatuur te bezien door Italiaanse ogen, zie je de literatuurgeschiedenis voor je ogen veranderen. Schrijvers passen ineens in andere tradities.
Wat dat betreft is het jammer dat er niet meer aandacht is in Harba lori fa voor de geschiedenis van Italië in de Nederlandse letteren. Misschien is een algemeen handboek als dit daar ook niet de plaats voor – maar het laat wel zien dat er plaats voor zou zijn.
Laat een reactie achter