Door Marc van Oostendorp
Jan Kal staat niet alleen, en ik ook niet. Een paar weken geleden vroeg ik me af hoe het kwam dat Kals versregels asymmetrisch zijn, en aan het eind veel strakker metrisch zijn dan aan het begin. Inmiddels heb ik tot mijn verbazing ontdekt dat een aantal andere mensen in het afgelopen jaar over een soortgelijke vraag zijn gaan denken, en hebben ontdekt dat allerlei dichters overal over de hele wereld eenzelfde asymmetrie hebben.
Hoe het mogelijk is dat er nu ineens verschillende onderzoekers tegelijkertijd op deze vraag komen – hij ligt als het ware al duizenden jaren op ons te wachten –, ik heb geen idee. Maar ik ben er blij om, want er valt veel van te leren.
De bovenstaande grafiek is gemaakt door Kevin Ryan op Harvard, en gaat over tienduizend verzen van de Rigveda, meer dan drieduizend jaar oude heilige boeken van het hindoeïsme.
Die boeken zijn in jambes geschreven: iedere regel telt vier keer ta-DAM (een korte lettergreep gevolgd door een lange). Maar daarop zijn uitzonderingen toegestaan: de grafiek is geen precieze zaagtand, met heel lage waardes voor de oneven lettergrepen, en heel hoge voor de even. Eigenlijk is hij alleen in de tweede helft, op de lettergrepen 4, 5, 6, 7 en 8 zo’n zaagtand: in het begin zijn veel lettergrepen nog onbeklemtoond. De grafiek lijkt daarmee wel een beetje op de figuur die ik voor Jan Kal tekende.
Duizenden jaren geleden zat die asymmetrische regel er dus al ingebakken. Er is hier echt iets aan de hand! Een ontdekking! Maar van wat?
Ryans lezing gaat verder over iets anders – namelijk waarom in zijn grafiek nu net lettergreep 8 weer niet heel hoog reikte, maar hij blijkt een en ander gepresenteerd te hebben op een congres in september 2013, waar ook iemand anders over hetzelfde onderwerp sprak: de Brit Nigel Fabb. Zijn lezing staat hieronder, en van harte aanbevolen (onderhoudend, niet al te technisch):
Fabbs verklaring is prikkelend: we zijn geneigd om versregels als geheel in ons werkgeheugen te houden. Het strakkere ritme aan het eind maakt dat gemakkelijker – het belast het geheugen, juist omdat het zo regelmatig is, minder, zodat het begin er ook in past. Ik vraag me af of je hetzelfde effect niet ook zou kunnen bereiken door het begin regelmatig te maken, maar we hebben zo in ieder geval een alternatief idee voor hetgeen ik bedacht had.
Fabbs lezing gaat in de tweede helft ook nog over iets anders, namelijk de manier waarop Dylan Thomas dit soort metrische regels voordroeg, waarbij hij zich van het einde van een versregel meestal niet zoveel aantrok. Volgens Fabb deed hij dit om het ritme in de voordracht zoveel mogelijk te variëren. Het eigenaardige is dat het woord enjambement in de hele lezing, of in de erop volgende discussie, in het geheel niet valt.
Gelukkig blijkt er van Jan Kal ook een voordracht te vinden op YouTube, ongeveer tegelijkertijd gehouden met de lezing van Nigel Fabb. Ook hij varieert op een interessante manier – en legt bijna overal pauzes, en lang niet altijd aan het einde van versregels.
Laat een reactie achter