De beroemde klassieke violist Gidon Kremer ging als hij in de jaren negentig in Brussel speelde ’s avonds naar een kroeg om daar naar Roby Lakatos te luisteren, de virtuoos van de zigeunermuziek. Lakatos is, nog steeds, verbazingwekkend: dat iemand dat allemaal kan! Als hij speelt, lijkt het soms wel alsof er drie mannen tegelijkertijd op die viool aan het werk zijn: de ene speelt een razendsnelle melodie, terwijl een ander er de begeleiding bij tokkelt, terwijl de derde op het blad van de viool roffelt.
Kan zoiets ook in taal? Heb je pure taalvirtuozen?
Erik Bindervoet komt als een van de eersten voor die titel in aanmerking. Samen met Robbert-Jan Henkes vertaalde hij onvertaalbare werken als de romans Ulysses en Finnegan’s Wake van James Joyce, en de liedteksten van The Beatles en van Bob Dylan.
Ook zijn bundel De mond van de waarheid is een groot vertoon van taalgeweld. Er staat een volmaakt klassiek sonnet in, naast ook wat krankzinnig geworden sonnetten, een haikoe (‘Winter // Een ijspegelstruik / Een dekbed in het water / De rozen verhit’), gedichten die uit niet veel meer lijken te staan dan een paar prozaïsche mededelingen met afgebroken regels, volkomen melige grapjes, filofische aforismen, en wat niet al.
Bindervoet kan alles met taal. Hij is de Roby Lakatos van het Nederlands.
Maar wat moet je met een gedicht als het volgende?
De ego-emo
Het beest is muf.
Het feest is duf.
De geest is suf.
Wie keest heeft puf.
Wat leest de juf?
De dreun is zout.
De föhn is koud.
De steun is hout.
De kreun is goud.
Doet Teun iets fout?
Hij steelt de bij.
Hij speelt de kei.
Hij mailt de Mei.
Zij streelt mijn dij.
Wie heelt het ei?
De bes is laat.
De fles is kwaad.
De les is haat.
Het mes geeft draad.
Is stress een daad?
De last is heet.
De gast heeft weet.
De spast ruikt zweet.
De cast is great.
Wie wast hun reet?
Dit gedicht heeft zoveel vorm dat het lijkt alsof er wel drie dichters tegelijk aan het gedicht staan te trekken. De ene roffelt een strak ritme (taDAM taDAM), de ander zorgt dat iedere DAM rijmt op een andere, niet alleen die aan het eind, de derde zorgt ervoor dat iedere strofe bestaat uit vier mededelingen en een vraag.
Het gekke is: wanneer de dichter dat allemaal tegelijk doet, dan kan een gedicht, hoe het ook zijn best doet, ineens niks meer betekenen. Normaal gesproken ben je als lezer, nee, als mens, geneigd om iedere twee zinnen die je leest op elkaar te betrekken. Zet wat willekeurige zinnen uit verschillende strofen onder elkaar en dat interpretatiemachientje slaat ineens aan:
Wat leest de juf?
De dreun is zout.
of
De bes is laat.
De spast ruikt zweet.
Het lukt mij in ieder geval niet eens om zulke combinaties van twee regels na elkaar te lezen zonder ze op elkaar te betrekken: die mededeling over de zoute dreun is kennelijk wat de juf leest. De spast zit kennelijk op de bes te wachten. Maar op de een of andere manier slaat dat interpretatiemachientje ineens af als er teveel gerijmd wordt. De woorden worden betekenisloos, zoals wanneer je ze twintig keer tegen elkaar zegt.
Taal heeft betekenis, maar het heeft ook een vorm. Kennelijk zijn dat communicerende vaten: wanneer je teveel giet in de vorm, loopt het vat van de betekenis onherroepelijk leeg. Dat is het nadeel van virtuositeit.
In het kader van de gedichtenweek schrijf ik iedere werkdag een stukje over de taal van een gedicht dat vorig jaar verscheen. Deze stukjes verschijnen ook op de website van Onze Taal.
Laat een reactie achter