Al lezende in Ogier van Denemerken – 32 : Vertalen en hertalen (2)
Amand Berteloot
In Al lezende 3 kwam het probleem ter sprake of de Heidelbergse Ogier von Dänemark een vertaling is uit het Nederlands. We hebben deze vraag om meerdere redenen negatief beantwoord. De ‘auteur’ van de Duitse tekst gedraagt zich op geen enkele manier zoals een vertaler dat gedaan zou hebben en beschikte ook overduidelijk niet over voldoende kennis van het Nederlands om die taak aan te kunnen. Maar we hebben het probleem toen vooral theoretisch aangepakt. Het Nederlands en het Duits maakten in de middeleeuwen nog deel uit van één groot taalcontinuum, ze waren m.a.w. regionale variëteiten van één en dezelfde taal en niet twee verschillende talen. Het Duits en het Nederlands werden theoretisch pas zelfstandige talen toen ze allebei begonnen een eigen standaardtaal te ontwikkelen. Dat gebeurde in de 16de eeuw. Tot op dat ogenblik was het niet nodig en zelfs niet mogelijk van het Nederlands naar het Duits of omgekeerd te vertalen. Als men toch aan de term ‘vertalen’ wil vasthouden, zou men hooguit kunnen differentiëren tussen ‘extern’ (tussen twee verschillende talen) en ‘intern vertalen’ (tussen variëteiten van één en dezelfde taal). Voor het eerste hebben we hier de term ‘vertalen’ gebruikt en voor het tweede ‘hertalen’. Ogier von Dänemark is dus een ‘interne vertaling’ of een ‘hertaling’ van de Vlaamse Ogier van Denemerken van Jan de klerk. De Heidelbergse kopiist Ludwig Flugel kopieerde in 1478/9 een Vlaamse legger, die naar alle waarschijnlijkheid uit Kleef of Geldern afkomstig was, en al schrijvende ontstond op die manier een Middelhoogduitse hertaling van de Vlaamse tekst.
Dat onze inschatting van de middeleeuwse taalsituatie niet alleen theoretisch gerechtvaardigd is maar ook in overeenstemming is met de werkelijkheid, kunnen we opmaken uit de manier waarop de middeleeuwers met beide talen omgingen. Wanneer de opdrachtgever van Ludwig Flugel van mening geweest was, dat de Vlaamse Ogier in een vreemde taal geschreven was, was hij op zoek gegaan naar een echte vertaler en had hij zo’n omvangrijk werk niet aan een kopiist toevertrouwd. Hoe ze dachten over de verhouding tussen beide talen kunnen we dus vooral afleiden uit hun handelwijze, want zelden hebben ze die mening ook onder woorden gebracht. Het is een zeldzaamheid, wanneer iemand dit thema eens uitdrukkelijk aan de orde stelt. Over zo’n uiting gaat deze bijdrage.
Zeshonderd jaar geleden verkeerde de Kerk in een lamentabele toestand. Onder invloed van de Franse koning hadden de pausen al in 1309 hun zetel van Rome naar Avignon verplaatst, maar in 1377 besloot paus Gregorius XI naar Rome terug te keren, waar hij een jaar later stierf. Hij werd opgevolgd door Urbanus VI, een Italiaan, die snel in conflict kwam met de Franse curieleden. Deze verklaarden Urbanus als niet in staat zijn taken te vervullen en kozen in zijn plaats een Franse kardinaal die zich Clemens VII ging noemen en prompt naar Avignon terugkeerde. Het gevolg daarvan was een schisma dat heel Europa in twee kampen deelde, naar gelang of men zich naar Rome of naar Avignon oriënteerde. De Roomse paus Urbanus VI werd opgevolgd door Bonifatius IX, Innocentius VII en Gregorius XII. Te Avignon volgde op Clemens VII Benedictus XIII, en nog steeds was er geen verandering in zicht. In 1409 namen de kardinalen het heft in handen en besloten te Pisa een concilie bijeen te roepen om een einde aan de krisis te maken. Nadat de beide pausen Gregorius XII en Benedictus XIII geweigerd hadden voor het concilie te Pisa te verschijnen, verklaarde men die twee voor afgezet en koos men onverwijld een nieuwe paus, Alexander V. Op die manier had de christenheid drie pausen die voor elkaar op geen enkele manier wilden onderdoen.
Toen Alexander V in 1410 stierf, werd hij opgevolgd door Johannes XXIII. Deze nam het initiatief tot een nieuw concilie dat de eenheid onder de christenen weer moest herstellen. Op voorstel van de Duitse koning Sigismund werd besloten dit concilie in Constanz te laten doorgaan. Van 1414 tot 1418 kwamen afvaardigingen van de hele toenmaals bekende wereld bij elkaar in dit stadje aan de Bodensee. Het schisma werd er beëindigd met de afzetting van de drie pausen en de keuze van een nieuwe opvolger van Petrus, nl. Martinus V. Het concilie is verder ook in herinnering gebleven wegens de veroordeling en de terechtstelling van de Tsjechische reformator Jan Hus in 1415.
Tijdens het concilie leefde in Constanz Ulrich Richental, de zoon van een van de stadsschrijvers. Hij was ca. 1365 geboren en beleefde als goed gesitueerde burger de hele gebeurtenis van nabij. Zoals hij van zijn vader had geleerd verzamelde hij allerlei documenten en maakte hij over alles wat er gebeurde ijverig aantekeningen, waarschijnlijk in het Latijn. Toen het concilie afgelopen was, begon hij zijn notities om te werken tot verslagen van het concilie. Dit werk leverde wel algemene hoogachting op maar geen grote financiële voordelen. Richental stierf in 1435.
De bewaarde versies van zijn kroniek wijzen erop dat Richental niet één tekst heeft geschreven, maar meerdere, waarbij hij de informatie selecteerde naar gelang van de status en de wensen van zijn opdrachtgevers. De 16 bekende handschriftelijke en drie gedrukte bronnen kunnen tot drie verschillende families gegroepeerd worden. Het fraaie en overvloedig geïllustreerde handschrift Constanz, Rosgartenmuseum Hs. 1 bevat om zo te zeggen de officiële stedelijke versie van de kroniek. Dit representatieve handschrift uit 1464/5 werd dan ook in de stadskanselarij bewaard en aan geïnteresseerde bezoekers getoond. Voor de stad minder aangename gegevens, zoals b.v. de door de kronist doorgevoerde telling van het aantal prostitués in de stad tijdens het concilie, zoekt men daarin tevergeefs. Vreemd genoeg zijn ook de talrijke persoonlijke notities van Ulrich Richental daarin sterk gereduceerd en over hem wordt alleen in de derde persoon gesproken. Als de andere versies er niet waren, zou men niet eens weten dat Richental de auteur van de kroniek is. In die andere versies, die waarschijnlijk voor geestelijke opdrachtgevers bedoeld waren, brengt de kronist vaker eigen meningen ten berde en wel in de eerste persoon.
In één van deze persoonlijke notities besteedt Richental aandacht aan de talensituatie in Constanz tijdens het consilie. Rekening houdend met de toenmalige driedeling van de aarde somt hij achtereenvolgens alle Aziatische, Afrikaanse en Europese talen op die hij tijdens het concilie in de stad te horen kreeg. In het handschrift dat Thomas M. Buck als legger voor zijn recente kritische editie van de kroniek gebruikte, wordt deze lijst ingeleid door een onvolledige zin. Vrij vertaald en aangevuld lezen we daar: “Nu [volgt een opsomming van] alle talen die over deze aarde verdeeld zijn, waarbij de ene zo verschilt van de andere en er zo’n groot onderscheid bestaat, dat de ene de andere niet kan verstaan, [en] waarbij we afzien van talen zoals de onze en die van Vlaanderen en Oberbayern, die toch één taal zijn, maar alleen die [noemen] die elkaar onderling niet verstaan.” In een ander handschrift wordt naast Vlaanderen en Oberbayern ook ‘Urtriecht’ genoemd, waarmee wel Utrecht bedoeld zal zijn.
In weer een andere versie van de Richentals kroniek, die Buck in een voetnoot meedeelt, is deze passage uitvoeriger en beter geformuleerd. Ze luidt in een gematigd vrije vertaling: “Toen er veel vreemd volk naar Constanz gekomen was, dacht ik na over het verhaal uit de Schrift, hoe Noach uit de ark ging en zijn kinderen zich vermeerderden en zeer talrijk werden en de toren begonnen te bouwen. En God sprak: Ik wil afdalen om dat bouwwerk van de mensenkinderen te bekijken en schade aan hun taal aan te richten. En toen Hij spraakverwarring onder hen teweeg had gebracht, kon de een de ander niet meer verstaan en moesten ze zich verdelen over de hele aarde. Uit nieuwsgierigheid vatte ik het plan op te weten te komen, hoeveel talen er in Constanz gesproken werden. Ik bedoel: verschillende talen, zo dat de een de ander niet kan verstaan, en niet talen waartussen er een verschil bestaat zoals tussen ons en de inwoners van Keulen en van Vlaanderen, die toch één taal spreken, al zijn zij wat vlotter in de omgang met voortreffelijk taalgebruik dan wij, maar dus alleen zulke talen als Frans en Duits en Slavisch, die in geen enkel opzicht op elkaar gelijken.”
Al waren taalkundige principes Richental totaal vreemd en al is het principe van de verstaanbaarheid door zijn individuele variabiliteit als criterium voor de onderscheiding van talen ongeschikt, toch geven deze citaten heel goed weer hoe de tijdgenoten van Jan de klerk en Ludwig Flugel de verhouding tussen het Nederlands en het Duits beoordeelden. Zij zullen Flugels werk zeker niet als een vertaling beschouwd hebben en wij doen er goed aan ons daarbij aan te sluiten.
Aantekening:
De hierboven vertaalde citaten uit de kroniek van Ulrich Richental luiden in het origineel: “Als nun all sprachen diser welt zertailt worden sind und aine der andern nit hillet und recht underschaid ist, daz aine die andern nit merken kan, doch ußgenommen söllich sprachen als wir und Flandern und Obernpayern, dis sind ains sprach, sonder die ain andern nit verstond.” en “Als nun als mengerlay frombdes volckes gen Costenz kommen was, do gedacht ich der history nach, die da stät inn dem buch der geschrifft, da Noe ussser der Arch gieng, unnd sine kinde sich manigvalten unnd gröslich mehren wurden, unnd anfiengen den turn ze buwen, und Got sprach: Ich will gän abhinn und will besehen den buw der menschen kind uund will sy geschenden an ir sprachen. Unnd da er die sprachen zerteilt, das in ainem augenblickh einer den andern nit merkhen mocht noch kund, unnd sich vonainander zertailen musten durch alle wellt. Durch des wunders willen ward ich ze rat, das ich erfaren wolt, wievil der sprachen ze Costenz waren, die sündrig sprachen sind, das ainer nit den andern mit siner sprach merkhen mag, nit das unterscaid darunter sye, als wir unnd die von Cöln und von Flandern, das doch ain sprach ist, wie das sy etwas behender sind mit zuckhender red dann wir, sunder söllich sprachen als frantzosisch und tütsch und schlaffonisch, sprachen sind, die ainander nit glich hellend an khainer red.” (Buck 2010, blz. 170; met bijzondere dank aan collega Jan Keupp uit Münster).
Bibliografie (actuele literatuur over het concilie van Constanz):
– Buck, Thomas Martin (ed.), Chronik des Konstanzer Konzils 1414-1418 von Ulrich Richental. Eingeleitet und herausgegeben. Konstanzer Geschichts- und Rechstquellen, XLI). Ostfildern 2010.
– Keupp, Jan en Jörg Schwarz, Konstanz 1414-1418. Eine Stadt und ihr Konzil. Darmstadt 2013.
– Klöckler, Jürgen, Die Konstanzer Handschrift der Konzilschronik des Ulrich Richental. Eine kommentierte Überlieferungsgeschichte. Darmstadt 2013 (bijlage bij de facsimile-editie 2013).
– Ulrich Richental, Chronik des Konzils zu Konstanz 1414-1418. Faksimile der Konstanzer Handschrift. Mit einem kommentierten Beiheft von J. Klöckler. Darmstadt 2013.
Brock, maart 2014
Laat een reactie achter