Door Jan Landsbergen
Hugo Brandt Corstius, vooral bekend door zijn scherpzinnige columns en de prachtige boeken over het Opperlan(d)s, was ook Nederlands eerste computerlinguïst. In de jaren zestig van de vorige eeuw schreef hij onder andere programma’s voor het scheiden van woorden in syllaben, voor de vorming van verkleinwoorden en voor het vertalen van getalnamen. De resultaten werden gepubliceerd in de tracts van het Mathematisch Centrum, waar hij dit onderzoek deed. Een deel ervan is opgenomen in zijn proefschrift Exercises in Computational Linguistics (1970). In de jaren zeventig schreef hij de boeken Algebraïsche Taalkunde (1974) en Computer-Taalkunde (1978). In dat laatste boek gaf hij een uitstekend overzicht van het vak op dat moment en formuleerde hij zijn drie hoofdwetten van de computertaalkunde, waarvan de eerste, enigszins omineus, luidt: “Wat je ook doet, de semantiek gooit roet.” Daarna gaf hij nog incidenteel lezingen, maar eigen onderzoek heeft hij na 1970 nauwelijks meer gedaan. Toch karakteriseert Leonoor van der Beek hem in haar boek Van rekenmachine tot taalautomaat als “icoon van de computerlinguïstiek”. Dat is misschien iets te veel eer en een heilige wou hij zeker niet zijn, maar hij heeft in ons land wel een belangrijke rol gespeeld als grondlegger van het vak en vooral door het goede voorbeeld te geven voor de wijze waarop het uitgeoefend dient te worden.
Zijn programma voor het scheiden van lettergrepen had als praktische toepassing het afbreken van woorden en is daarvoor jarenlang gebruikt. In die tijd waren computergeheugens nog onbetaalbaar, dus het programma moest het doen zonder woordenlijst. Dat dit vaak leidde tot hilarische fouten, zal hem veel plezier gedaan hebben. Hij had er zelf aardigheid in om problematische voorbeelden te bedenken, waaronder bekende ambiguïteiten als kwartslagen en loodspet en de legendarische skijumper van freule Wttewaal.
Hij programmeerde in Algol 60, een taal die eigenlijk ongeschikt is voor taalverwerking maar die wel uitnodigt tot transparant programmeren en die eigenschap benutte hij ten volle. In zijn artikelen nam hij de programma’s ook volledig op en hij vond dat anderen dat ook zouden moeten doen. De omvang van latere, ambitieuzere systemen liet dat niet toe, maar daarvan was hij maar moeilijk te overtuigen.
Brandt Corstius had naar eigen zeggen aanvankelijk het plan om een automatisch vertaalsysteem te ontwerpen, maar zag snel de onmogelijkheid ervan in. Sindsdien konden ontwikkelaars van dergelijke systemen rekenen op zijn zeer kritische commentaren, vooral als zij te optimistisch waren over de (toekomstige) prestaties van hun producten. Dat gold ook voor ander toepassingsgericht werk, vooral wanneer dat de pretentie had dat de ontwikkelde systemen door het gebruik van technieken uit de kunstmatige intelligentie natuurlijke taal zouden ‘ begrijpen’. Zo droeg Brandt Corstius niet alleen bij aan de computertaalkunde door zijn voorbeeldfunctie, maar ook door zijn rol als ‘waakhond’. Door het vak kritisch te blijven volgen heeft hij bijgedragen aan de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek.
Beter dan een straat naar hem te vernoemen zouden we hem eer kunnen bewijzen door een oude suggestie van hem nieuw leven in te blazen. In 1971 liep weldenkend Nederland te hoop tegen een regeringsvoorstel om iedere ingezetene een uniek persoonsnummer te geven. Brandt Corstius’ bijdrage aan de discussie was de beschrijving van een eenvoudig systeem om zo’n nummer automatisch om te zetten in een goed uitspreekbare en makkelijk te onthouden naam. We zouden het inmiddels geruisloos ingevoerde burgerservicenummer alsnog door zo’n naam moeten vervangen.
Laat een reactie achter