Of: een lofdicht op de nieuwe brug bij Moerdijk
Jan Engelman (1900-1972) schreef ‘De Dijk’ en won daarmee de prijsvraag. Zijn gedicht werd op muziek gezet door componist Bertus van Lier (1906-1972) en was op 22 april 1937 op de A.V.R.O-radio te horen. De tekst werd overigens door Menno ter Braak in Het Vaderland van 27 april 1937 danig gekraakt (zie hier)– maar dit terzijde, want: een van de andere deelnemers was Martien Beversluis (1894-1966) – qua politieke overtuigingen een van de kleurrijkste Nederlandse dichters uit de 20ste eeuw, die begon als sociaal-democraat en via pacifisme, communisme, monarchisme tot het nazisme kwam.
Zijn inzending heette ‘Die Noord en zuid vereent’, een lofdicht op de nieuwe verkeersbrug bij Moerdijk. Destijds was Beversluis vaak via de radio te beluisteren. En dat is wellicht de reden dat zijn niet-winnende inzending toch in 1937 in boekvorm verscheen, onder de titel De brug die noord en zuid vereent. Uit dat 22 bladzijden tellende gedicht dit fragment:
Daar was het verre spreken naar de
kantoren, elk uur, zingende,
daar was het wikken van de waarden,
’t gelaad en ’t trappelen der paarden
luidruchtig en doordringende.
Daar reed het staal der pletterijen,Daar waggelden de walsen heen.
Curieus genoeg staat in het colofon van De brug dat het werk op een nader te bepalen datum door de A.V.R.O. zou worden uitgezonden. Zover ik nu kan nagaan is dat nooit door de A.V.R.O gedaan, wél door de genazificeerde Nederlandsche Omroep, op 15 september 1942. Of daar opnames bewaard van zijn gebleven is me een raadsel.
Ton Harmsen zegt
Bart FM Droog schrijft dat Ter Braak de tekst van Engelmans 'De brug' "danig gekraakt" heeft. Ik heb onlangs verzameld wat Ter Braak over Vondel schrijft (de Leidse Alumnivereniging Siegenbeek heeft een aantal oude drukken van Vondel geadopteerd in de Bibliotheek van Menno ter Braak), en ken zodoende ook het artikel over het gedicht van Engelman als Avro-declamatorium. Een ironisch stuk, waarin Ter Braak met het moderne gelegenheidsgedicht afrekent: anders dan in Vondels tijd zijn er geen mecenassen meer, en met zijn l'art pour l'art heeft de moderne dichter zich aan de sfeer der dienstbare poëzie onttrokken. Op de tekst van het gedicht van Engelman heeft Ter Braak een klein punt van kritiek, dat overigens een kwestie van smaak is: ik denk dat de moderne lezer die herhaling van "hij staat er groot en ruim!" wel kan waarderen. Maar vervolgens prijst hij "de onmiskenbaren smaak" en het talent van Engelman, wiens "sterke visuele begaafdheid" van deze poëzie "de voornaamste bekoring uitmaakt." Ook elders, namelijk in zijn bespreking van de poëzie rond de Vondelherdenking, waarin Ter Braak zijn afkeer van wat hij noemt de "N.V. Vondel" verwoordt door Garmt Stuiveling af te kraken, prijst hij het gelegenheidsgedicht 'Vondel' dat Jan Engelman in de Groene Amsterdammer publiceerde. Engelman wordt door Ter Braak niet gekraakt, en zeker niet "danig gekraakt".