Door Marc van Oostendorp
Waarom heeft niet iedere krant een dagelijkse taalpagina? Nooit kom je de mens zo nabij, als in zijn taal. Verhalen over taal – en daarmee zelfs verhalen over taalwetenschap – zijn uiteindelijk verhalen over mensen. Verhalen over mensen zijn uiteindelijk verhalen over taal. Je kunt er reportages over maken, interviews, achtergrondverhalen, human interest, noem mar op.
Toch bestaat er maar weinig taaljournalistiek.
Er zijn wel veel columnisten die mopperen over taalverloedering of over mensen die mopperen over taalverloedering. Er zijn etymologen die woorden verklaren. Er zijn liefdesbetuigingen en doodsklokken. Er is popularisering van de taalkunde. Maar journalistiek – jonge vrouw trekt erop uit met een mobiele telefoon waarop ze opnames kan maken en schrijft daarover een zo leesbaar mogelijk stuk, waarbij zegebruik maakt van taalkundige middelen – is er weinig; veel te weinig.
Zwaar waren tot voor kort de dagen van de taalnieuwsjunk. In arren moede nam hij dan maar zijn toevlucht tot het nieuws over de economische crisis of de buitenlandse politiek, omdat het échte nieuws buiten beeld bleef.
Modern webtijdschrift
In Nederland zijn we behoorlijk verwend: we hebben sterren als Gaston Dorren en Liesbeth Koenen, en het tijdschrift Onze Taal heeft in vrijwel ieder nummer wel een reportage of een achtergrondverhaal. Maar voor de onverzadigbare lezer is het nooit genoeg; en internationaal is er al heel weinig te vinden.
Deze week werd dat gat op internet gevuld: Schwa Fire.
Het is de Amerikaanse Correspondent voor taalliefhebbers: een mooi vormgegeven modern webtijdschrift: grote afbeeldingen, scrollbare, breed over het scherm gezette tekst, bovenaan een indicatie van hoe lang de leestijd ongeveer zal zijn. En die leestijd is af en toe gelukkig lekker lang: Schwa Fire kijkt gelukkig niet op een woord meer of minder.
Diepere laag
Het doel van het blad is niet om de taalwetenschap te populariseren, maar om de journalistiek te verbeteren door aandacht te hebben voor de taalkundige kanten van de werkelijkheid.
Het allereerste nummer heeft bijvoorbeeld een reportage over een intrigerend verschijnsel: de opbloeiende liefde voor dialecten in Amerika, alsmede een heel goed achtergrondverhaal van de journaliste Arika Okrent over de veel te jong gestorven taalkundige Uriel Weinreich en zijn opnamen van het Jiddisch zoals hij dat mensen in Amerika vlak na de Tweede Wereldoorlog hoorde spreken. Die stukken zijn betaald: 99 dollarcent per artikel, voor 6,99 heb je een abonnement voor de eerste jaargang. Het is een beetje duur, vind ik, maar daarmee steun je dit initiatief.
Het is nog niet veel, maar het is veelbelovend. Er zijn ook wat kleinere gratis voorproefjes: een puzzel, een column, en een manifest van de oprichter en hoofdredacteur, Michael Erard. ‘Taaljournalisme,’ schrijft hij, ‘is schrijven en verslaggeven over aspecten van taal, talen en de mensen die ze gebruiken, bestuderen en benutten, met gebruikmaking van de instrumenten en conventies van de journalistiek. Goede taaljournalistiek legt even veel nadruk op taal als op journalistiek. In het beste geval gebruikt het de taalkunde om nieuw inzicht in een onderwerp te krijgen, zelfs als dat op het eerste gezicht niet over taal gaat. Of misschien is het wel duidelijk, maar zit er een diepere laag in waarvan je de diepere schat van menselijk inzicht alleen kunt blootleggen als je gaat graven met taalkundige middelen.”
Ik kan niet wachten op het volgende nummer.
Laat een reactie achter