Door Michiel de Vaan
dom zn. m. ‘naaf’
Kiliaan (1599) noemt dom een “sicambrisch” (≈ Gelders) woord voor ‘duim’. In het Ned. wordt het vooral in modern dialecten gevonden. Op kaart 3.6 ´naaf van het wiel´ van de TNZN domineert het type dom(p) in de centrale dialecten, waaronder het Zuidhollands, het gehele Brabants, het Westlimburgs en het Zuidoostvlaams. Klankvarianten als domme op Tholen bewijzen een Middelnederlandse voorganger *domme uit Westgermaans *þumman-.
Dom ‘naaf’ komt voort uit de betekenis ‘duim’, de vinger die als ‘draaipunt’ van de hand fungeert. Zie voor deze metafoor de Mnl. en Vnnl. uitdrukking iet(s) draait op minen duim ‘ik heb iets te zeggen over, ik heb iets in mijn macht’. Vergelijk ook de technische betekenissen van Nnl. duim , zoals ‘scharnierpin, haakje, nok’. De korte klinker in dom is geen inheemse nevenform van duim, maar gaat terug op het bestaan van twee Proto-Germaanse varianten van het woord ‘duim’, *þūman- en *þuman-. Voor de korte *u zie IJsl., Ozwe. þumi m. ‘duim’, No. tomme m. ‘inch’, Oden. thumæ m. ‘duim, inch’ < *þuman-. Het Nederlands bewaart de tweede variant dus in dom ‘naaf’. De geminaat -mm- in *þumman- moet verklaard worden uit systeemdwang, zie Kroonen 2011: 267–96.
Dom ‘naaf’ is bovendien als domme nog bewaard in het woord dommekracht ‘winde, hefboom’.
dommekracht v. ‘werktuig om zware voorwerpen op te tillen’
Vnnl. (mv.) dommekrachten ‘werktuigen’ (1652-62), dommekragt‘dom en log persoon’ (1690); Nnl. dommekracht ‘domme geweldenaar’ (1724-26); zie EWN voor deze attestaties. De bestaande etymologische verklaringen moeten worden herzien in het licht van dom ‘naaf’. We weten nu dat dat woord op een West-Germaanse vorm met korte klinker *u teruggaat, en de eenvoudigste aanname is daarom dat dommekracht in de 17e eeuw uit precies dat domme ‘duim, naaf’ en kracht is gevormd. De alternatieve verklaring, nl. dat dom pas binnen het Nederlands uit een voorloper van duim verkort werd, is daarmee overbodig. Die verklaring moet ook op basis van de vorm afgewezen worden. De vergelijking met de dialectische verkorting van bloem tot blom loopt mank aangezien het daarbij om een andere klinker gaat (Mnl. /o:/ of /oə/ in bloem, Mnl. /u:/ of /y:/ in duim), en omdat die verkorting een veel sporadischer karakter heeft dan de algemene verspreiding van dom ‘naaf’.
Henno Brandsma zegt
Het Fries heeft "tomme" of dialectisch "tûme" [u]. (de o is waarschijnlijk uit [u] naar [o] voor nasalen). Dit lijkt dan ook de korte variant te zijn? Al komt verkorting voor de m vaker voor ("rom" voor Nederlands "ruim" bv.). Voor zover ik weet heeft het Oudfries alleen "*thu:mb" o.i.d.