Door Marc van Oostendorp
Als iemand nog een tip wil voor wat te lezen aan het strand, zeg ik: The Structure of Scientific Revolutions van Thomas Kuhn. Ja, ik weet ook wel dat dit boek al meer dan vijftig jaar oud is – het verscheen in 1962 –, en dat je allang weet wat er in wordt uitgelegd. Maar lees het toch maar, of lees het nog eens. Het hoort echt bij de klassieken, in alle mogelijke opzichten. Je hebt het pas voldoende gelezen als je het uit je hoofd geleerd hebt.
Structure is het boek waarin Kuhn uitlegt hoe volgens hem de geschiedenis van de (natuur)wetenschap werkt. Er zijn twee perioden: die van de normale wetenschap en die van de paradigmawisseling. Tijdens de eerste periode zijn de beoefenaren van de wetenschap het eens over hoe de wereld er in grote lijnen uitziet. Hun wetenschap bestaat uit sommen maken en puzzels oplossen; de theorie wordt hier en daar wat bijgevijld, witte plekken worden ingevuld. Er wordt van alles ontdekt, er zit zeker schot in de zaak, maar ons idee van de wereld verandert er niet door. We weten dat de aarde om de zon draait en hoeven alleen nog uit te rekenen hoe snel precies.
Mannen
Af en toe breekt er een crisis uit. Er zijn te veel belangrijke puzzels die zelfs de grootste geesten niet krijgen opgelost, er ontstaan grote vragen, en dan ineens komt er een jonge gast of een andere relatieve buitenstaander en die wijst ineens de weg in een nieuwe richting, die de problemen oplost en tegelijkertijd veel eerdere oplossingen min of meer ongemoeid laat. Langzaam stappen mensen over naar het nieuwe ‘paradigma’ – een nieuw, weer breed gedragen idee over wat goede wetenschap is, en hoe de wereld min of meer in elkaar zit.
Zoals gezegd: dit alles weten de meeste mensen wel die ooit een cursus wetenschapsfilosofie hebben gedaan. En er valt ook vast van alles op aan te merken, en er zal ook vast van alles achterhaald aan zijn. Maar toch moet je het lezen, al is het maar vanwege de bijzonder fraaie stijl en de moderne visie die uit het boek straalt. (Het enige waardoor je merkt dat je een boek van vijftig jaar geleden zit te lezen is door de onbekommerdheid waarmee Kuhn wetenschapsbeoefenaren consequent als mannen aanduidt.)
Levend organisme
Het begrip ‘normale wetenschap’ (normal science) wordt weleens misbruikt. Ik herinner me uit de tijd dat ik in een NWO-commissie zat die subsidies aan jonge onderzoekers moest uitdelen, dat de discussie vaak snel werd gestaakt, wanneer iemand opmerkte dat het project van deze onderzoeker ‘normal science’ was. Iedereen was het er dan snel over eens: nee, zoiets moesten we natuurlijk niet hebben. Stel je voor!
De vraag is alleen of er in de geesteswetenschappen wel ‘normal science’ bestaat, want dat vereist een breed gedeeld paradigma, en het is onduidelijk of we dat hebben. In de taalkunde bestaat bijvoorbeeld al nauwelijks consensus wat het onderwerp van studie precies is: is dat de taal als een soort Platonisch object, een ‘levend organisme’ dat verandert volgens eigen wetten zonder dat de mensen er iets aan kunnen veranderen? Is het ’t vermogen van de mens om als kind iedere menselijke taal op te pikken en er later steeds nieuwe zinnen mee te maken? Is het de verzameling gedeelde conventies van een menselijke samenleving? Je zou zeggen: zolang we daar nog niet eens uit zijn, leven we vooralsnog in wat Kuhn een ‘voorwetenschappelijke periode’ noemt – zonder dat we natuurlijk kunnen weten of er ook ooit een echt wetenschappelijke periode zal volgen.
Gewemel
Ook de term ‘voorwetenschappelijk’ wordt wel verkeerd begrepen. Ik ken best veel collega’s die zich tijdens wanhopige momenten afvragen wat het onderzoek waard is in zo’n voorwetenschappelijk stadium. Je kunt nog zo je best doen om een elegant argument te construeren, als tal van collega’s hun schouders ophalen omdat ze héél andere vooronderstellingen hebben, wat moet je dan?
Wanneer je Kuhn leest, merk je dat dit ongegrond is. Zelfs in een voorwetenschappelijke periode kunnen mensen heel goede wetenschap doen, zegt hij, al is het vakgebied dan opgedeeld in allerlei elkaar onderling bestrijdende scholen. Je kunt dus alleen maar je best doen, zo goed mogelijk je onderzoek blijven doen en hopen dat ergens uit al het gewemel ooit een serieuze discipline naar voren komt. (Voor zover je het nodig vindt dat wat jij doet natuurwetenschap is, natuurlijk, maar dat is een andere vraag.)
Waarmee je in ieder geval niet vooruitkomt: zeggen en denken en doen alsof al die elkaar bestrijdende scholen wel een beetje gelijk zullen hebben, alsof het allemaal manieren zijn om de waarheid te zien die ieder hun eigen waarde hebben. Althans, dat is misschien wel zo, maar je komt er geen stap verder mee door bij die gedachte te blijven hangen. Uiteindelijk moet je een keuze maken. Kuhn haalt een bekend citaat van Francis Bacon aan. “De waarheid”, zei die, “wordt eerder bereikt door fouten te maken, dan door in verwarring te verkeren.”
Wildplasser zegt
Het is allemaal zo opgeblazen; zoveel paradigmawisselingen hebben er niet plaatsgevonden. Dat de aarde om de zon draait, dat leven en ziekte niet uit niets ontstaat, en dat ruimte en tijd samenhangen en de ether niet bestaat (hoewel?).
Maar om van die grote gebeurtenissen nu een modelmatige procesbeschijving te abstraheren, dat vind ik te ver gaan. Bovendien is het niet nodig; die processen lopen ook wel als je ze niet beschrijft, of verkeerd beschrijft.
In de taal/geesteswetenschappen is Chomsky nog wel de belangrijkste paradigma-shift geweest.
In plaats van Kuhn NOG een keer te lezen kan ik Marc trouwens aanraden om Feyerabend's "Against Method" eens te lezen. (moeilijk leesbaar, hij schrijft duitse zinnen in het engels …)