Door Michiel de Vaan
Op het eerste gezicht een samenstelling van hol en blok: een klomp wordt gemaakt door een blok hout uit te hollen. Nnl. hoolsblok (1727 mv. hoolsblokken in de klucht De vervrolykende Momus, of koddige berisper van Willem van Swaanenburg), holsblok(1743; Chomel, Huishoudelyk Woordboek: “Buiten ’t bovengemelde, is de Abeel nog goed om tot Holsblokken te maken, en voor Klompen, welke Vrouwen en Mans gemeenlyk gebruiken”).
Oudere vormen hebben geen –s-: Mnl. dat.ev. hoolbloke (1408-1414, Keurboeken van Rotterdam), hoelbloecmakers (1429, Leidse keurboeken), Vnnl. holbloc[1562; Naembouck], mv. holbloken (1562; Olaus de Groot, De wonderlijcke historie van de Noordersche landen), hoelblock (Hasselt, 1585), hoolblok[1599; Kiliaan].
De samenstelling met de verbogen vorm hool, de zeldzaamheid van endocentrische samenstellingen bestaande uit bn. en zn. en het voorkomen van dial. heulblok en –bank (zie van Bakel 1958: 183-190) met eu-vocalisme doen vermoeden dat Mnl. hoolblok niet van het bn. hol werd afgeleid maar van het ww. holen, dial. ook heulen ‘hol maken, uithollen’. De toevoeging van de verbindings-s in de standaardtalige vorm suggereert dat het eerste lid toen als het zn. hol werd opgevat.
Lit.: J. van Bakel. 1958. De vaktaal van de Nederlandse klompenmakers. Nijmegen.
Laat een reactie achter