In het kader van het NPE-project ‘Groninger dichters‘ verdiepte ik me de afgelopen dagen in het leven en werk van Lidy van Eijsselsteijn (1904-1986), die het grootste deel van haar leven in “Waar-is-het-feestje? Dáár is het feestje” oftewel Haren woonde.
In de bekende Groninger letterkundige kronieken komt ze er een beetje bekaaid van af. Ab Visser sneerde over haar in ’t Peerd van Ome Loeks (1970) dat ze de “Alice Nahon uit het hoge Noorden” was, en Herman Sandman heeft het in Arcadia der poëten (2008) vooral over haar via Hendrik de Vries (1896-1989). De Vries was het in 1970/1971 niet eens met de keuze de naar hem vernoemde prijs aan haar toe te kennen.
Gek is dat, trouwens. Waarom een literaire prijs vernoemen naar een nog levende dichter, als je bij wijze van spreken kan baden in de dode dichters? Hoe dan ook: zowel Van Eijsselsteijn als De Vries zijn inmiddels overleden. En over baden gesproken, daar heeft Van Eisselsteijn een bijzonder luguber maar ook aangrijpend en actueel gedicht over geschreven:
ENKELING
Uit: Lidy van Eijsselsteijn. Gebied zonder grens, H.P. Leopold, ‘s-Gravenhage, 1947.
Laat een reactie achter