Hoe klonk het Nederlands in de veertiende eeuw? Om een antwoord op die vraag te geven, hebben we maar weinig gegevens. De meeste sprekers uit die tijd zijn dood, dus we kunnen het hen niet vragen. Er werden nog geen opnamen gemaakt, dus we kunnen niet zelf terugluisteren. Niemand nam in die tijd de moeite in detail op te schrijven hoe hij zijn tong en lippen bewoog, dus we kunnen niets imiteren.
Gelukkig hebben we de dichters. Doordat zij gebruik maken van klankeffecten in hun gedichten, kunnen we soms iets reconstrueren; zoals Johanneke Sytsema, Janet Grijzenhout en Aditi Lahiri doen in een nieuw artikel in The Journal of Comparative Germanic Linguistics.
Middelnederlandse dichters maakten bijvoorbeeld gebruik van rijm. Door nu nauwkeurig vast te stellen welke woorden wel of niet op elkaar rijmden, kun je reconstrueren welke letters nu wel of niet dezelfde klank weergeven. Zo rijmde goet op bloet, maar niet op roet. Dat constateerden Sytsema en haar collega’s gedaan in een veertiende-eeuws manuscript dat zich in Oxford bevindt, en dat Marshall 29 wordt genoemd (naar een zeventiende-eeuwse Engelse geleerde die het in Nederland kocht).
Bloot
Op zich is het niet vreemd dat goet wel op bloet rijmde, maar niet op roet. Dat is in het moderne Nederlands nog steeds zo: goed, bloed, dood. Sterker nog, bloet wordt in het handschrift ook gebruikt in de betekenis van bloot en rijmt dan niet op goed maar wel op dood. Bovendien hadden goed en dood ook in véél vroeger tijd andere klinkers: voor goed was dat waarschijnlijk ongeveer een lange o, en voor dood een au. Ook in aan het Nederlands verwante talen zijn de klinkers verschillend: gut, blut, Tod in het Duits, good, blood, death in het Engels.
Aan de andere kant: die woorden werden indertijd wel met dezelfde lettercombinatie geschreven; en er zijn ook (latere) dichters geweest voor wie al die woorden wel hebben gerijmd (ben ik tot in den doet). Die dichters spraken dus een ander dialect. Sytsema denkt dat de e op minstens twee verschillende manieren werd gebruikt: om van een o en een oe te maken, en om van een korte o een lange te maken.
Doemen
Overigens gebruikten de schrijvers van het handschrift Marshall af en toe ook de lettercombinatie oo, maar alleen voor de klinker die wij nu nog steeds uitspreken met een lange oo. Een keer rijmt oe zelfs op oo:
Daer si deden iammer groet
Menighe kerstinne sloeghen si doot
Een curieuze klinker is die comen (komen), dat meestal geschreven werd met een enkele o, maar een heel enkele keer ook met een dubbele (coomt), maar dat rijmde op (ver)doemen:
Ende sal ten ionxten daghe comen
Alle menschen doemen
Dit is een aanwijzing dat de klinker in comen nog anders was dan die in dood, en meer leek op die in bloed, al was hij waarschijnlijk ook niet precies hetzelfde; want dan zou hij wel consequent hetzelfde geschreven zijn.
Er worden elders op de websites van serieuze kranten vandaag veel belangrijkere kwesties besproken worden – je kunt voortaan je gezondheid meten met je iPhone, van cola light kun je diabetes krijgen. Maar dat bloed, dood en comen in de veertiende eeuw in Brabant verschillende klinkers hadden, dat wilde ik jullie niet onthouden.
Jan Stroop zegt
Dat groet op doot rijmt is toch niets bijzonders, alleen een kwestie van inconsequente spelling, zou ik zeggen.
Wat wordt bedoeld met roet? Is dat rood of roet uit de kachel? In het eerste geval is het duidelijk waarom het niet op goet en bloet rijmt. In het tweede geval zou 't mij een raadsel zijn.
Marc van Oostendorp zegt
Wanneer je een dialectologische analyse doet kun je natuurlijk niet zomaar aannemen dat er wel sprake zal zijn van een inconsequente spelling. Dat zul je toch werst moeten aantonen — op deze manier.
Roet staat hier voor rood.
Jan Stroop zegt
Ik krijg de indruk dat in dat artikel 't 'wiel' opnieuw uitgevonden wordt.
Hoe dat met die spelling zit en vooral met 't gebruik van de e, is algemeen bekend.
In het Wilhelmus heb je alle twee die toepassingen bij elkaar:
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet,
Den Vaderlant getrouwe
Blyf ick tot in den doet:
In 'bloet' is het de spraakklank oe, in 'doet' de spraakklank oo. Dat 'doet' rijmt op 'bloet' is een geval van oogrijm. De woorden rijmen niet, maar ze zien er uit als een rijmpaar. Als voetballers zingen, laten ze die twee woorden nog wel eens echt rijmen.
'Doemen' rijmt op 'comen' omdat 'doemen' dezelfde klinker heeft als '' comen, wat soms blijkt in de spelling (zie MNW: Eer tijt so bestu comen ons tormenten ende domen, Rijmb. 22837.)
Willem Kuiper zegt
"Hoe klonk het Nederlands in de veertiende eeuw?" Op gevaar af een open deur in te trappen: hoewel het Nederlandse taalgebied geografisch heel klein was, de variatie zal (heel) groot geweest zijn. Iemand in Alkmaar zal heel anders gesproken hebben dan iemand in Zutphen, in Maastricht, in Oostende, in Borgloon of in Veurne. De spelling dekt dit verschil in uitspraak lang niet altijd. Voordat iemand in het 'Nederlands' leerde spellen, leerde hij eerst Latijn lezen en schrijven, soms eerst Frans. Het voordeel van het Latijn was dat het min of meer uniform gespeld werd. Maar omdat het Latijn gedurende de Middeleeuwen nog een levende taal was, was (ook / zelfs) de uitspraak van het Latijn niet gevrijwaard van beïnvloeding door de volkstaal en dus ook de spelling ervan. Pas aan het einde van de Middeleeuwen zie je dat mensen zonder Latijnse school ook gaan schrijven en vanzelfsprekend fonetisch gaan spellen. Middelnederlandse kopiisten hanteerden wel degelijk een voorkeurspelling, maar zagen zich voortdurend geconfronteerd met andere spellingvarianten en andere uitspraak van dezelfde spelling. Ga ervan uit dat aan de overkant van de rivier, of dat nu de Schelde, de Maas of het IJ is, er anders (uit)gesproken werd. Slimme kopiisten konden veel problemen omzeilen door gebruik te maken van afkortingen. Als je "sw't" neerpent, dan mag de lezer zelf uitmaken hoe je dat uitspreekt, als 'swart', als 'swert', als 'swaart' of als 'sweert'. Maar als een versregel te kort dreigt te worden dan zal de kopiist zich gedwongen voelen om te laten zien dat 'hic nihil deficit' en het woord voluit schrijven volgens zijn eigen voorkeurspelling. In de ogen van moderne filologen is deze oplossing vaak inconsequent, maar voor hen was hij ook niet voor bedoeld.
Voor zover mij bekend vanuit de praktijk van het dagelijks lezen van Middelnederlands is het onmogelijk om met absolute zekerheid uit te maken hoe je de rijmklank uit moet spreken die geschreven wordt als 'oe', zoals in Lanceloet en in Blancefloer. Met enig zoeken kun je teksten vinden waarin het rijmwoord een 'oo'-klank heeft, maar ook waarin het rijmwoord een 'oe'-klank heeft. De spelling 'eu' / 'ue' wil ook nog wel eens problemen opleveren. Kortom, je hebt als lezer te maken met meerdere vectoren: tijd, regio, spelling, opleiding, rijmvaardigheid.
Dankzij wat er schuurt in de rijmen kunnen wij de oorspronkelijke taal van de tekst lokaliseren, maar ook hier moet niet op een vierkante kilometer gekeken worden. De Middeleeuwen zijn niet alleen anders, ze zijn ook heel 'lokaal'. Wat hier gewoon was, kon 50 kilometer verderop vreemd zijn. Dat gold niet alleen voor maten en gewichten, maar ook voor spelling en uitspraak.
Jan Stroop zegt
Je zegt: ' is het onmogelijk om met absolute zekerheid uit te maken hoe je de rijmklank uit moet spreken die geschreven wordt als 'oe'
Maar je mag toch concluderen dat als ze in rijmpositie staan, ze ook rijmen, dus identiek uitgesproken werden? Dus misschien soms beide als oe en elders beide als oo, al werden ze onderling verschillend geschreven. Dat is de kern van de zaak.
Spellen deden kopiisten wellicht inconsequent, maar spreken toch zeker niet??
Gerard Bouwmeester zegt
Theoretisch klopt dat vast, de stelling dat als twee klanken met elkaar een rijmpaar vormen, ze identiek uitgesproken werden, maar in de (middeleeuwse kopieer)praktijk gaat dat volgens mij zo vaak 'fout' (beter: anders, want minder consequent dan wij zouden willen – maar zie Kuipers opmerking over inconsequentie -), dat generaliseringen van het genre 'hier staan groet en doot in rijmpositie, dan rijmde dat dus' gebouwd zijn op dun ijs, nl. de (aanvechtbare) veronderstelling van een directe (en consequente) correlatie tussen geschreven woord en klank. Spellen deden kopiisten inconsequent, spreken was hun vak niet, en het is allerminst gezegd dat de spreker zich bij de 'akoestische voltooiing' van de tekst hield aan het opgeschreven woord. (Bij stillezen was het volgens mij al helemaal geen issue, maar ik ben benieuwd naar jullie gedachten daarover!)
Willem Kuiper zegt
Bij dit alles gaat men uit van 'volrijm', maar het Middelnederlands kende ook andere rijmvormen: assonerend rijm en onzuiver rijm. Bij benadering rijmen kon voldoende zijn om als rijmwoord gebruikt te worden. En dat heeft niets met corruptie door kopiistenfouten te maken. Dat was de literaire realiteit. In geval van Jan Boendale a.k.a. Jan van Boendale mag men ervan uitgaan dat hij volrijm nastreefde.
Jan Stroop zegt
Wat is bij benadering rijmen? bloed/dood?
Willem Kuiper zegt
Bijvoorbeeld. Het kan zijn dat het rijm voor het oog deugt, maar dat het qua klank toch niet 'vol' is. Maar ook het omgekeerde kwam voor, dat het optisch niet in orde leek maar qua klank niet stoorde. Het was ook niet zo belangrijk. Men luisterde niet om te horen of de rijmen wel of niet 'vol' waren. Wel zie je dat vanaf het midden van de veertiende eeuw kopiisten rekening gaan houden met hoe een rijm oogt. Wat écht belangrijk was, was dat er geen regel ontbrak. Men luistere naar de jonge Bob Dylan, die zonder dat iemand zich daaraan ergerde, heel soepel met het rijm omging.
Marc van Oostendorp zegt
Maar Willem, dat kan in het algemeen waar zijn, maar in dit specifieke handschrift lijken de woorden met heel goed in twee groepen te verdelen te zijn, die onderling wel rijmen maar niet over de grenzen van de groepen heen; en die groepen corresponderen met klinkers die in het Oud-Nederlands of het Proto-Westgermaans aantoonbaar verschillend zijn. Dus lijkt het erop dat hier toch vrij nauwkeurig gerijmd werd.
Bovendien zijn juist ook niet-perfecte rijmen interessant, in ieder geval voor taalkundigen. Want de vraag is dan hoeveel imperfectie een bepaalde dichter verdraagt, en welke dimensies van imperfectie kennelijk zwaarder wegen dan andere.
Danny Habets zegt
Ik weet niet of ik met onderstaande iets toevoeg, maar in het Zuid-Nederlandse dialect dat mijn "moedertaal" vormt, lopen lange-oo-klank en oe-klank wat door elkaar. Men beweert wel eens dat (Limburgse) dialecten oudere taalfasen weerspiegelen. Zie volgende rijtje, waarin eerst het moderne Nederlandse woord en vervolgens het dialectwoord in min of meer fonetische spelling wordt gegeven:
dood – doet
bloot – bloet
bloed – blood
boek – book
goed – good
rood – roed
roet – root
boot – boot
koor – koer
etc.
Veelal lijkt het precies een omkering van wat we in modern standaard Nederlands verwachten.
Jan Stroop zegt
Verbeterde reactie:
Is dat boot – boot wel juist? Ik twijfel omdat ik in alle andere gevallen een parallel zie met mijn eigen West-Brabantse dialect:
dood – dôôd
deze oo van het Ndl is bij ons een ôô (oe-e)
dus ook:
Ndl West-Brabants
boot – bôôt
roken – rôôken
Maar
bloed – bloed
roet – roet
enz.
(de andere oo van het Ndl is in mijn dialect ook een oo:
Ndl West-Brabants
(steen) kool – kool
ik kook – ik kook
ik stook – ik stook
pook – pool
Danny Habets zegt
In mijn dialect (Maastricht) is boot inderdaad "boot", in veel andere Limburgse dialecten wordt het iets als "boat", roken wordt "rouke" (een heel andere klank dus, de ou kort uitgesproken). Daarnaast kent het Maastrichts een klank die tussen korte en lange o zit en veelal wordt weergegeven met "ó" (bijv. kónkelebol = koprol, lótsj = fopspeen, mótse = mokken, etc.). Deze laatste voorbeelden staan overigens helemaal buiten de oo-oe discussie.
Enkele aanvullende voorbeelden die er wel mee te maken hebben:
nooit – noets
poel (regenplas) – pool
stroop – sjroep
soep – sop
zich spoeden (haast maken) – ziech spooje
stoep – stóp