Zodadelijk vertrek ik naar Antwerpen, waar vanmiddag de conferentie Woorden in beweging plaatsvindt, ter gelegenheid van het feit dat Van Dale 150 jaar bestaat.
Die eerste Van Dale werd samengesteld door Calisch en Calisch in 1864. Dat waren roerige tijden voor de Nederlandse taal: vooraanstaande wetenschappers en schrijvers begonnen haar ineens op een heel andere manier te behandelen en te beschouwen. Zelf schreven de samenstellers dat de taal “niet ten onregte bij een gebouw [wordt] vergeleken, waaraan het volk sedert zijne wording arbeidt”, maar dat begon in die tijd net een achterhaalde opinie te worden.
Fundamenten
Want wat zeiden Calisch en Calisch daar? Dat de taal een kunstmatig voorwerp is, dat gebouwd is door een volk – een monument, dat mogelijk groeit maar waarvan de fundamenten onaantastbaar zijn.
In de taalwetenschap was in die tijd een ander geluid te horen, dat in de Lage Landen vertegenwoordigd werd door de Leidse hoogleraar Taco Roorda. In een roemruchte lezing had hij naar voren gebracht dat niet de kunstmatige schrijftaal centraal moest staan in de taalbeschouwing, maar de ‘natuurlijke, levendige’ spreektaal. De taal kwam weliswaar voort uit het volk, maar was geen monument, maar iets wat leefde, en waarvan zelfs de fundamenten af en toe dus grondig moesten worden herzien:
Daarom moet de schrijftaal, (…) zich steeds uit de levende spreektaal regenereren, – die verouderde, doode elementen niet willen bewaren, maar uit de levende taal, zooals die door het beschaafdste gedeelte van het volk gesproken wordt, zich gedurig verjongen; aan het werkelijke spraak-gebruik zich aansluiten, en alle vreemdigheden vermijden.
Dorre takken
In diezelfde tijd uitte de schrijver Multatuli zich in soortgelijke termen, en schreef dingen als (Idee 40):
In elke levende taal is een gedeelte dood. “Die vrouw heeft een vlek op haar neus.” Haar neus leeft. “Waar moet ik die tafel zetten? Zet haar in de hoek.” Haar is dood. Zo is er veel dat ik wou uitknippen als dorre takken. ’t Geeft ruimte, licht, leven, aan de groene.
Ook al in dezelfde tijd begon Guido Gezelle zijn Vlaemsche dichtoefeningen, die ook al uitgingen van de gedachte dat je bij de spreektaal van het volk de echte levende taal vond.
Zorgvuldig
Als we nu terugkijken is duidelijk dat Taco Roorda, Multatuli en Gezelle hebben gewonnen en Calisch en Calisch hebben verloren. De taal is geen monument meer, het is iets wat leeft. Nederlandse schrijvers vinden hun stijl niet in het bestuderen van de eeuwenoude traditie van het Nederlandse proza (P.C. Hooft, Wolff en Deken, Potgieter), maar op straat, of in ieder geval in het dagelijkse taalgebruik.
Waar we weinig bij stil staan is, geloof ik, dat daarmee ook iets verloren is gegaan: een taalcultuur die natuurlijk veel hopeloos stijf en onleesbaar proza heeft opgeleverd, maar ook een statige toon, een onbekommerd gebruik van lange, weinig frequente woorden, van puntkomma’s, van uiterst zorgvuldig formuleren en articuleren. 150 jaar is een lange tijd, we kunnen dat allemaal niet meer terugdraaien, en we leven nu ook in taalkundig interessante tijden. Maar een beetje jammer is het ook.
Laat een reactie achter