Door Michiel de Vaan
keuvelenww. ‘babbelen’
Aangetroffen vanaf de achttiende eeuw, bijv. bij Van Hoven (De Gewaande Krygsman, 1715): Polyxena, die most daer sneuvlen / en Priam die noch wat wou keuvlen. Keuvelenis door ronding van ee tot eu ontstaan uit het slechts enkele malen aangetroffen ww. kevelen ‘langdurig kauwen, de kaken langdurig bewegen’ (1710, in het woordenboek van Halma, waarin als synoniem babbelen wordt gegeven). De ronding tot eu naast de lipklank v is vergelijkbaar met Hollands beuzem voor bezem, algemeen zeuven voor zeven, en dergelijke. Dialectvormen die verwant zijn aan kevel maar teruggaan op een andere Oudnederlandse vorm zijn Westvlaams en Zeeuws kibbel ‘kaak, viswang’ en Westvlaams kavel ‘tandeloze kaak; kieuw van een vis’.
Kevelen is een afleiding van Middelnl. kevel ‘tandeloos’ (1321; in de Vlaamse en Hollandse bijnaam Kevelaert al in 1276), Vroegnieuwnl. kevel ‘kaakbeen, de kaak zonder de tanden’, waarnaast ook kever bestaat (vgl. Duits Kiefer). Het langdurig kauwen met tandeloze kaken (mummelen), eigen aan kleine kinderen en oude mensen, is hier overdrachtelijk gebruikt voor ‘langdurig doelloos kletsen, babbelen’. Zie onder babbelen voor een vergelijkbare betekenisontwikkeling.
Verwante vormen: Oudsaksisch kaflos ‘kaken’, Mhd. kivel, Mohd. Kiefer ‘kaak’, Oudengels ceafl, ME chauel, MoE jowl ‘kaak, wang’. Ned. kevel en Mhd. kivel komen uit PGm. *kebil- terwijl Westvlaams kavel alsmede de Oudsaksische en Engelse vormen op *kabal- wijzen. Mogelijk zijn ze beide afgeleid van een Indo-Europese wortel *ǵebh– ‘eten, vreten’ waarbij ook kever kan horen (als ‘vraatzuchtig insect’). Westvlaams en Zeeuws kibbel ‘kaak, viswang’ is ontstaan uit *kebil- door geminatie van WGm. *b voor l, zie verder onder kibbeling.
Laat een reactie achter