Onlangs heeft u in Neder-L een even enthousiaste als welwillende recensie kunnen lezen van Kennis in beeld van de hand van Ine Kiekens. Toen dat boek nog op de tekentafel stond, zou ik daaraan meewerken. Maar ik werd ziek en kon mijn afspraak niet nakomen. Gelukkig won de medische wetenschap het van mijn ziekte, en duurde het productieproces van het boek zo lang dat ik, nog maar net hersteld van mijn behandeling, alsnog mijn bijdrage kon leveren: ‘Luna en Fortuna’.
Eigenlijk had ik iets anders in dat boek willen publiceren: een exegese van de satirische voorstelling die deze miniatuur m.i. verbeeldde.
De Maan in De natuurkunde van het geheelal, Utrecht, 1465-1470. Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek, Cod. Guelf. 18.2 Aug. 4°, fol. 123r. Copyright: Herzog August Bibliothek,Wolfenbüttel. |
Het rad van fortuin wordt immers niet door mensen bevolkt, maar door dieren, en Fortuna draait niet zélf aan het rad, maar het wordt voortbewogen door een ezel die daarin loopt als ware het rad een tredmolen. Zo te zien voert zij de ezel aan een touw mee.
Ik moest denken aan de vroeg veertiende-eeuwse Roman de Fauvel, een ‘musical’ die naar men denkt als vorstenspiegel geschreven werd voor de Franse koning Philips de Schone (1268-1314), en probeerde de dieren op het rad in te passen in de hoofdzonden die de naam van de roodharige ezel spellen: Flatterie, Avarice, Vilenie, Variété, Envie en Lâcheté. Maar daar dachten de kunsthistorica’s die mijn tekst redigeerden, heel anders over. Niet het woord maar het beeld stond centraal in dit boek. Mijn bijdrage moest worden ingepast in het grotere geheel van Kennis in beeld. En zo geschiedde.
Maar bij alle verschil van mening, over één ding waren wij het allen roerend met elkaar eens: de vrouw op de miniatuur was een voorstelling van ‘Fortuna’. Nooit heeft iemand een vinger opgestoken en gezegd: “Maar is dat wel Fortuna?”
Dat veranderde nadat het boek verschenen was. Binnen de kortste keren ontving ik via via een e-mail, waarin een mede-auteur van Kennis in beeld beweerde dat het niet om Fortuna ging maar om Occasio. En wel vanwege het haar. In wezen zou het om Kairos gaan, de jongste zoon van Zeus, die door de Griekse beeldhouwer Lysippos (4e eeuw v.C.) vereeuwigd zou zijn in dit relief:
Kopie in het Johannesklooster van Trogir. Bron Wikipedia s.v. Kairos |
De middeleeuwse wereld is een soms naadloze soms gelittekende voortzetting van de laat-antieke Romeinse samenleving. Middeleeuwse mensen zagen zichzelf ook als ‘Romeinen’. Als Classici het over het Romeinse Rijk hebben dan gaat het (bijna) altijd over de ‘heidense periode’, de gouden tijd van de grote dichters als Horatius, Ovidius en Vergilius. Maar middeleeuwse mensen zijn christenen en voor hen waren die heidense boeken verboden vruchten. Fameus is de nachtmerrie van kerkvader Hiëronymus (ca. 347-420):
Op enen tijt also hi scrijft tote Eustochium, doe hi sdaghes las Tullium [Cicero, W.K.] ende snachts Platone om dat hem inder propheten boecke de rude redenne [botte taal, W.K.] niet en ghenoeghede, so wert hi omtrent halfvasten so siec vanden rede [koorts, W.K.], dat al sijn lichame cout wert, sonder dat hi allettel warm was omtrent sijn herte. Ende doemen ghereidde dat te sijnre uutvaert besich werden soude, so wert hi haesteleec vore den rechtere [God, W.K.] ghetrocken. Ende doemen hem vraghede wat manne hi ware, so andwoordde hi dat hi kersten was. Ende de rechtere seide hem: «Du liegs, want du en bes negheen kersten, maer du bes een poete. Want waer dijn tresoor es, daer es dijn herte.» Ende Jeronimus sweech. Ende de rechtere dedenne te hant sere slaen. Doe riep Jeronimus ende seide: «Ontferme u mijns, here, ontferme u mijns.» Ende de ghene dier omtrent stonden, si baden dat hi desen jonghelinc ghenade dade. Ende hi swoer ende seide: «Here, hebbic emmermeer weerleke boecke, oft lesicse, so salic di loghenen.» Ende met desen eedde so lietmenne, ende te hant wert hi weder levende. Ende doe vant hi hem al nat van tranen ende sine scouderen al beweffelt van slaghen die hi vore den rechtere ontfaen hadde. Daer na so las hi met groter erenstecheit de heileghe boecke als hi noit te voren hadde ghelesen der heidenre boecke.
[Bron: Gulden legende, ed. Berteloot, Claassens en Kuiper, deel II, p. 396.]
Als u meegelezen heeft met Die historie vanden stercken Hercules dan zult u daarin een voorstelling van zaken hebben aangetroffen die heel anders is dan de ‘klassieke’. De Hercules van Raoul Lefèvre is in essentie dezelfde als de antieke Griekse held Herakles, maar de verschillen zijn groter dan de overeenkomsten. Evenzo zal iemand die voor dominee geleerd heeft, bezwaar maken tegen de voorstelling van zaken in bijvoorbeeld de Eerste en Zevende Bliscap van Maria, zoals die halverwege de vijftiende eeuw in Brussel werden opgevoerd, en ongetwijfeld met heel veel succes. “Het is niet waar”, zegt zo iemand dan, “want dat staat niet in de Bijbel”. Alsof het wél waar is als het wel in de Bijbel staat. Waar het om gaat, is dat gedurende de zestiende eeuw door zowel Reformatie als Contrareformatie resoluut afstand gedaan is van kennis van de heilsgeschiedenis die niet gebaseerd is op (de canonieke boeken van) de Bijbel. Wie denkt dat middeleeuwse christenen verkeerd of onjuist geloofden, realiseert zich niet of onvoldoende dat de canonieke evangelieën in het Nieuwe Testament toch vooral bedoeld waren als bewijsmateriaal voor de stelling van Saulus / Paulus dat Jezus dé Messias was en de vervulling van de profetieën in het Oude Testament. Voor de biografie van Jezus kon men uit andere boeken putten. Jan (van) Boendale vertelt in zijn Der leken spiegel de kinderjaren van Jezus na. In zijn tijd was dat algemeen geaccepteerde kennis, die het verdiende om uitgedragen te worden.
Referentiekaders verschuiven in de loop der tijd en het gaat erom het juiste referentiekader te hanteren om een fenomeen in zijn tijd te bekijken en te beoordelen. Wie met de ogen van een moderne theoloog naar de Legenda aurea kijkt, zal zaken niet of verkeerd begrijpen. Wie met de ogen van een classicus kijkt naar de receptie van de antieke cultuur in de Middeleeuwen kan en zal zaken verkeerd herkennen. Als je de Middeleeuwen de maat wilt nemen dan moet je middeleeuwse criteria hanteren.
Ik heb mijn criticus geantwoord en naar beste weten uitgelegd waarom ik de vrouw met het lange, loshangende haar als een verbeelding van Fortuna geïnterpreteerd heb. En omdat ik daarop geen enkele reactie ontving, dacht ik dat daarmee de kous af was. Niet dus. Recentelijk kreeg ik weer een deel van een e-mail correspondentie over deze afbeelding in dit hoofdstuk in Kennis in beeld onder ogen, waarin stond dat het toch zo jammer was dat deze langharige figuur als Fortuna was geïnterpreteerd en niet als Occasio. “Uiteraard verwant met Fortuna, maar niet identiek.” [Mijn parafrase, W.K.]
Maar draai het nou eens om, denk ik dan. Lijkt deze vrouw met haar uitbundige haardos en haar door vier (vijf) dieren bezet rad nou zo sprekend op kereltje Kairos met zijn lok, zijn scheermes en zijn weegschaal?
Voordat nummer drie en volgenden bezwaar gaan maken tegen mijn jammerlijke interpretatie van Fortuna – fama crescit eundo – zal ik mijn keuze toelichten en verantwoorden.
Omdat Occasio een mij onbekende allegorie was, heb ik eerst nagegaan of dat aan mij lag. Ik heb het REMLT geraadpleegd, de CD-ROM Middelnederlands en vervolgens het on-line Dictionnaire du Moyen Français. Het REMLT kent geen allegorie die een vertaling zou kunnen zijn van Kairos of Occasio. Hetzelfde geldt voor de CD-ROM Middelnederlands. Vader Jacob vermeldt s.v. Occusoen geen allegorisch personage. Evenmin als het DMF dat doet s.v. Occasion. Fortune wordt wél als zodanig beschreven.
Kereltje Kairos moge als Occasio – weet ik nu dankzij mijn classisistische critici – zijn blijven voortleven in de Disticha Catonis, die dé of een bron geweest zullen / kunnen zijn van de dichter van één van de liederen in de bundel Carmina burana, waarin inderdaad aan Occasio gerefereerd wordt, maar dit alles in het Latijn.
Ter zijde: Het beeld dat wij mensen van nu van de Middeleeuwen hebben als een duistere tijd, waarin de klassieke beschaving eeuwenlang dood was, totdat zij weer herontdekt werd in de Renaissance is ver bezijden de waarheid. Er is altijd een onderstroom geweest van geestelijken die vertrouwd waren met het antieke erfgoed, zoals er ook geestelijken waren die in West-Europa het Grieks beheersten. Maar het gaat hier om uitzonderingen. Deze eenlingen zijn absoluut niet representatief. Of zoals de boer zegt: Eén zwaluw maakt nog geen zomer …
Maar ik ben ook helemaal niet op zoek gegaan naar een verklaring waarom deze Fortuna met dit kapsel getooid was. Hoefde ik niet, omdat ik ‘wist’ dat Fortuna gedurende de Middeleeuwen met deze coupe beschreven werd en afgebeeld. Als in de Chevalier au biel Escu alias Fergus de hoofdpersoon in sombere gedachten verzonken (“pensis et mas”) door een woud rijdt, het is al na middernacht, dan vindt hij op zijn weg een tent met daarvoor een lelijke dwerg en erin een ridder met zijn lief, die daar samen de nacht doorbrengen. In de Franse Fergus gebeurt nooit zomaar iets, de roman is immers een ‘persiflage’ op de Conte du Graal alias Perceval van Chrétien de Troyes. Elke gebeurtenis in het leven van Fergus is een weerspiegeling van een gebeurtenis in het leven van Perceval.
Om een lang verhaal kort te maken: wat die ridder daar in dat bos doet, deugt niet in de ogen van de auteur, Guillaume le Clerc, omdat het paar zich onttrekt aan de sociale controle van het hof. Fergus treedt, zonder zich dat ook maar één moment bewust te zijn, op als zedenpolitieagent. Als de wakende dwerg Fergus’ paard met een stok slaat omdat hij te dicht in de buurt van de tent komt waarin zijn heer en diens lief slapen, is Fergus opeens klaarwakker en mishandelt hij de dwerg, die niets anders dan zijn werk doet, zo ernstig dat het bloed uit diens oren loopt. De dwerg schreeuwt moord en brand, en daarvan wordt de ridder wakker. “Wie is daar die mijn tent aanvalt en mijn dwerg mishandelt?!”, roept hij, onderwijl een broek en een hemd aanschietend, wat impliceert dat hij naakt te bed lag. Fergus, die eerst vond dat hij niet hoefde te gehoorzamen aan een dwerg, zegt zich van geen kwaad bewust te zijn en biedt de ridder aan zijn gelijk te bewijzen door middel van een tweegevecht. Inmiddels is ook het lief van de ridder wakker geworden. Zo lelijk als de dwerg is, zo mooi is zij: “cortoisse et avenant et biele”, dat wil zeggen: hoofs, bevallig en mooi. Zij springt met loshangend haar uit bed en schiet een mantel aan:
Et salt sus tote eschevelee
Ainsi comme feme dervee (2923-2924)
Dat loshangende haar vindt Guillaume maar niets, want zij ziet er uit als een vrouw die haar zinnen verloren heeft. En inderdaad, in de middeleeuwse literatuur en iconografie is loshangend haar een uiterlijk teken van waanzin. Maar het is óók erotisch geladen. Tot het voorspel behoort het losmaken van het haar. Zo jammer dat het mij nooit gelukt is een doctoraal / master student m/v te vinden voor het schrijven van een scriptie over haar, haarkleur en haardracht in de middeleeuwse (literaire) wereld.
Het zal u niet verbazen dat het gevecht voor de minnaar-ridder ongunstig verloopt. Op een gegeven moment slaat Fergus hem zo hard boven op zijn helm dat het zwaard een deel van zijn achterhoofd ‘afscheert’, waarna Fergus hem honend toevoegt:
Orendroit resanblés Fortune,
Qui ens el front [est] chavelue,
El haterel deriere nue. (3042-3044)
De Middelnederlandse vertaler, die eerder de sneer “comme feme dervee” onvertaald liet, voegt nu een Reinaerdiaanse grap toe om aan een rijmvrager te komen, en vertaalt keurig:
Sidi moenc of wilde di crune?
Ghi dunct mi staende alse Fortune,
Die voren es ru [harig, W.K.] ende achter bloet [kaal, W.K.]. (2405-2407)
Natuurlijk heb ik (destijds) deze beschrijving van Fortuna geverifieerd in de contemporaine literatuur en ben er zo achter gekomen dat deze Fortuna van Guillaume le Clerc, die zijn toenaam ‘le Clerc’ met ere draagt, niet op zichzelf staat maar wel vaker voorkwam. Vraag mij niet wie dat bedacht of ingevoerd heeft.
Omdat de Ferguut-editie van Rombauts, De Paepe en De Haan, Culemborg 1976 in zijn dagen uniek was door twee bijlagen, waarin Rombauts de persoonsnamen en de plaatsnamen in de tekst annoteerde, kon ik het niet nalaten om te kijken wat daar over Fortune geschreven staat. Tot mijn verbazing (en ergernis, óók omdat ik het vergeten was) heeft ook Rombauts het over de verwisseling van Occasio en Fortuna …
Natuurlijk heb ik de Occasio-kritiek voorgelegd aan mijn favoriete kunsthistorica, Martine Meuwese, tevens één van de redacteuren van Kennis in beeld en ook van mijn bijdrage ‘Luna en Fortuna’. Heb ik / Hebben wij iets gemist? Niet vanuit een medievistisch standpunt bekeken, luidde in het kort haar antwoord. In de vakliteratuur wordt deze vrouw op deze miniatuur consequent geïdentificeerd als Fortuna. En vervolgens stuurde zij mij een afbeelding (op p. 97 in de paragraaf ‘Symbolische Tiere auf dem Rad der Fortuna’, waarin ook de ‘Luna en Fortuna’ miniatuur behandeld wordt) uit het boek Fortuna. Die Göttin des Glücks im Wandel der Zeiten (München 1997) van Ehrengard Meyer-Landrut:
Miniatuur uit het handschrift met de oudste bewaardgebleven vertaling van Boethius’ De consolatione Philosophiae, Zuid-Frankrijk, ca. 1250. Österreichische Nationalbibliotheck, ms. 2642, fol. 11r. |
Ook hier zien wij een Fortuna die door haar eigen haar(vlechten) verblind wordt. Lezers met een veterinaire achtergrond mogen zeggen of het dier boven op het rad een leeuw dan wel een stier is. De kunsthistorische meningen zijn verdeeld.
De Fortuna die Boethius bedacht, is de hele Middeleeuwen door blijven voortleven, maar niet onveranderd. Is dat erg? Nee! In de laat-middeleeuwse romans is Fortuna exemplarisch jaloers (contaminatie met Invidia, d.i. Nijd?) op het geluk van de geliefden en doet zij er alles aan om hen in het ongeluk te storten. Ten tijde van Guillaume le Clerc en de Utrechtse Meester van Evert Zoudenbalch was Fortuna nog blind, en daarom wist zij niet wat zij deed. De Utrechtse miniaturist is met dit gegeven creatief omgegaan. Hij heeft de vrouw die Fortuna moet voorstellen uitgedost met een prachtige bos goudkleurig, loshangend haar, die voor haar ogen hangt, zodat zij niets kan zien. Weer eens iets anders dan een blinddoek, en mogelijk ook met een ‘waanzinnige’ bijbedoeling. De dieren op het rad: koning leeuw helemaal beneden, de vos met een poot in de geldbuidel helemaal boven, de aap op weg naar de top en de (adellijke) jachthonden op weg naar de ondergang. Het straalt weinig hoop in een rechtvaardige, door God gewilde samenleving uit. En het geheel wordt voortbewogen door een ezel in handen van een ‘blinde’. Mag u mij uitleggen welke rol de ‘gelegenheid’ in deze miniatuur speelt, die je met beide handen moet aangrijpen. Ik zie het niet.
Wie met de Middeleeuwen omgaat, moet noch de moderniteit noch de antieken als norm nemen. Want de Middeleeuwen, het is al vaker gezegd, zijn ‘anders’. En het interpreteren van middeleeuwse miniaturen is een vak apart.
Naschrift: Guillaume le Clerc zal zijn Fortune ontleend hebben aan Chrétien de Troyes. In diens laatste (bewust?) onvoltooide roman Le conte du graal alias Perceval is Perceval na een hoop ellende weer teruggekeerd aan het hof. Maar de vreugde is van korte duur. Als Artur hof houdt te Carlion zien zij op de derde dag een “damoiselle” naderen op een rossige muilezel. Zij ziet er onbeschrijflijk lelijk uit, al doet Chrétien een geslaagde poging haar met woorden te schilderen, en eenmaal binnen in de zaal groet zij de koning, zijn baronnen en alle aanwezigen behalve Percheval:
Ains dist desor la mule fauve:
“Ha! Perchevax, Fortune [est] cauve
Detriers et devant chavelue” (ed. Roach, r. 4645-4647)
Voor een beter begrip zal ik de Nederlandse vertaling van René Stuip citeren:
Vanaf de vaalrossige ezel zegt ze: ‘Ha! Perceval, Fortuna is kaal van achter en behaard van voren. Vervloekt hij die jou groet, of wie jou ook maar enig goeds toebidt of toewenst, want toen jij Fortuna ontmoette, heb je je niet voor haar opengesteld.’
Ik ben de eerste om toe te geven dat deze Fortune in deze roman wél functioneert als ‘de gelegenheid die aangegrepen moest worden’. Maar het woord ‘occasion’ komt in de context niet voor …
Anoniem zegt
Geachte dr. Kuiper,
Misschien heeft u hier iets aan?
http://it.wikipedia.org/wiki/Occasio_e_Poenitentia
Willem Kuiper zegt
Dank voor het meedenken!
Kairos is mannelijk, maar verrade(r)lijk genoeg, is 'occasio' in het Latijn geen mannelijk maar een vrouwelijk woord. Dus als 'occasio' geallegoriseerd wordt, kun je een vrouwelijke gestalte verwachten, zoals op dit fresco dat uit de Renaissance dateert, niet uit de Middeleeuwen. Vraag mij niet wie Occasio met vleugels heeft uitgerust. Vraag mij niet wie ergens in de loop van de Middeleeuwen Kairos / Occasio heeft gecontamineerd met Fortuna. Daar heb ik geen antwoord op. Maar evenmin als je Occasio Hermes mag noemen omdat zij vleugels aan haar voeten heeft, mag je 'mijn' Fortuna Occasio noemen omdat haar haardracht terug zou gaan op Kairos. De functie van de haardracht is een andere dan die bij Kairos, want Kairos wordt niet door zijn haar 'verblind'. Op de miniatuur is geen uitbeelding van 'de gelegenheid' zichtbaar. En bovendien is daar het rad.
En de volgende keer graag niet anoniem reageren, maar met naam en toenaam.