Door Michiel de Vaan
Middelnederlands pruysten ‘niezen; uitspuiten’ (1477), Vroegnieuwnederlands proessen of proesten ‘niezen’ (1573), pruysten ‘niezen’ (1599). Pas vanaf 1746 treffen we proesten ‘niezen, schuimbekken’ in literaire teksten aan, het eerst in Holland, en meermaals in combinatie met het rijmwoord hoesten. Na 1800 komt ook de uitdrukking proesten van het lachen voor. De oe in Hollands proesten is onverwacht: hij kan zijn overgenomen uit het Oostnederlands of het Nederduits (waar prūsten in de betekenis ‘niezen’ al eerder voorkomt), of misschien is proesten als rijmwoord gevormd bij hoesten. Verwante vorm: Mnd. prūsten ‘niezen’.
Nauw verwant zijn Vnnl. pruyschen ‘snikken’ en pruyssen ‘snoeven’. In moderne dialecten o.a. bewaard als Vlaams en Zeeuws pruuse ‘bruisen’, Brabants pruise, proese, Ripuarisch proesje ‘geweldig snuiven’. Met korte klinker in het Zuidnederlands prossen ‘borrelen’. Pruissen en pruisten lijken qua vorm en betekenis erg op bruisen, Vnnl. bruizen, bruisschen, Hd. brausen, uit Westgermaans *brūsan. Mogelijk zijn pruissen en pruisten uit dat laatste werkwoord ontstaan met onomatopoëtische (bij ‘niezen’ en ‘snuiven’) verstemlozing van de b- tot p-.
Daarmee is de t van pruisten nog niet verklaard. Denkelijk is *prūsten uit *prūsen gevormd onder invloed van Nederlands-Nederduits *pūsten ‘blazen’, waaruit Middelnederduits pūsten ‘blazen’, Middelnederlands oppuysten ‘opblazen, zwellen’ (1477), Nnl. poesten ‘blazen, hijgen, snoeven; zoenen’ (1573; wschl. uit het Nederduits ontleend), puisten ‘blazen, hijgen’ (1627), puyster ‘blaasbalg’ (1599). Een samenstelling hierbij is assche-puyster ‘asblazer’ (17e eeuw), na 1700 assepoester zoals in de sprookjesfiguur. Een ander woord dat aan puisten ‘blazen’ verwant is, is puist ‘pukkel’ (1285), oorspronkelijk ‘blaas, zwelling’.
Laat een reactie achter