“Rie!”, riep prof. dr. W. Pieterse met collegiale stem toen hij zijn medewerkster eindelijk aan de telefoon kreeg. “Waar zit je? Heb je een vrije middag genomen?”
Rie Veld, de specialiste in de Geschiedenis van de neerlandistiek voor 1800, zuchtte. “Wouter,” zei ze. “Het is tweede kerstdag, het instituut is dicht, ik was net bezig met het artikel te schrijven. Ik was er nog niet aan toegekomen: ik heb uitgerekend dat ik dit jaar in totaal 14 plannen van aanpak heb moeten schrijven van het management team, met in totaal 207 pagina’s.”
“Ah….” Professor Wouter Pieterse, ooit een gerespecteerd hoogleraar Financiële Letterkunde, maar inmiddels alweer enkele jaren geleden – toen deze kroniek begon – veranderd in een manager, liet zijn stem wat vriendelijker klinken. “Wat benijd ik jullie toch! Als onderzoeker kun je altijd maar doen waar je zin in hebt, nietwaar, terwijl het management team probeert te redden wat er te redden valt. Ik klaag er niet over hoor, lang leve het onderzoek! Ik wilde dat ik er met kerstmis aan toekwam!”
Wouter begon, zoals hij de laatste weken gewoon was, een tirade over de Wetenschapsvisie 2025 van het ministerie. “Het is een schande,” zei hij. “Wat denken ze in de politiek wel! Ze hebben geen idee van de problemen die er spelen in het veld. Dat de burgers zomaar mogen gaan meebeslissen wat voor wetenschappelijke vragen er gesteld moeten worden! Zolang ik hier zit zal dat dus nooit gebeuren. Over zulke belangrijke dingen beslissen de onderzoekers natuurlijk samen – via het management team dat hen weerspiegelt.”
Dat team bestond in dit geval uit vier voormalige neerlandici die alle vier in managers waren veranderd door een geheimzinnig virus op Facebook. Behalve Wouter zelf waren dit de ietwat saaie vakdidacticus Gerard, de boomlange promovenda Sophia en de postdoc Femke. Samen bestuurden zij zo goed en zo kwaad als het ging de afdeling.
“Maar daar bel je niet voor,” zei Rie.
“Ah nee,” zei Wouter. “Ik moet dringend iets met je bespreken, Rie. Joop gaat met pensioen. Hij zou eigenlijk dit jaar al gegaan zijn, maar we hebben hem met een aantrekkelijk aanbod ertoe kunnen verleiden nog wat langer te blijven. Maar nu gaat het gebeuren! En nu hebben we een plan van aanpak nodig. We dachten erover dat jij dat zou kunnen schrijven, omdat jij van ons allen – laten we eerlijk zijn – het intensiefst met Joop hebt samengewerkt.”
Rie zweeg onthutst. Ze had de neiging om naar haar telefoon te kijken zoals je mensen in slechte films soms zag doen als ze een raar bericht keken: alsof een blik op de hoorn de zaak kon verduidelijken. Joop was haar enige collega die net als zij nooit in een manager was veranderd. Met zijn tweeën hadden ze de afgelopen jaar de afdeling zo goed en zo kwaad als het ging draaiend gehouden – zij hadden het enige onderzoek gedaan dat er nog gebeurde, zij hadden vrijwel alle cursussen gegeven behalve Taal in functioneringsgesprekken en Literature in times of the eurocrisis, twee korte MA-cursussen die Wouter was blijven geven “om voeling te blijven houden met de werkvloer”.
Hoe moest het verder als Joop wegging? Ze zou dan niet alleen zelf al het onderwijs moeten geven, het geld van Joops baan zou waarschijnlijk worden uitgeven aan iemand die de afdeling ging ‘ondersteunen in het financiële beleid’, zodat ze waarschijnlijk nog veel meer plannen van aanpak moest schrijven. Hoe meer managers, was de ijzeren wet, hoe meer werk er afkwam op degenen die geen manager geworden waren.
“Dat is goed, Wouter,” zei ze. “Ik zal erover nadenken.”
Laat een reactie achter