Door Berthold van Maris
De geschiedenis komt maar op één manier echt tot leven: door erover te lezen in ooggetuigenverslagen. Zo’n ooggetuigeverslag is het Journaal van Constatijn Huygens Junior, een zoon van de bekende dichter die ook Constantijn Huygens heette. Terwijl de vader schreef in een barokke, maniëristische stijl die anderen wilde behagen, schrijft de zoon rechttoe rechtaan proza dat alleen voor hemzelf bedoeld was. Het was immers een dagboek:
“De Coningh was smergens op vosse- en hasejacht.
Mijn hoest continueerde, maer niet soo sterck als daeghs te voren.
De Coningh teeckende savonts eenighe dinghen.”
Junior was secretaris van stadhouder Willem III, die in 1689 ook koning van Engeland werd. De Engelsen hadden veel gedoe met hun toenmalige koning, daarom nodigden ze Willem III uit om in Londen de macht te grijpen. Willem stak met een groot leger de Noordzee over en bewoog zich langzaam, al onderhandelend en de kat uit de boom kijkend, in de richting van Londen.
Die veldtocht moet een enorme operatie zijn geweest. De dag voordat ze inschepen schrijft Huygens het volgende:
(Omdat hij in zijn dagboek woordjes als “ik”, “wij”, “de” en “het” vaak weglaat, heb ik die er voor het gemak in modern Nederlands tussengezet.)
“Naer dat (ik) smorgens veel hadde over en weder geloopen naer en van S.H. (Zijne Hoogheid = de Prins van Oranje), vertrock (ik), seer melancholicq zijnde door (de) gedachten van de vremde reys, die wij in (de) winter gingen doen en de gevolghen die deselve konde hebben.”
Ze komen op de Noordzee in een vreselijke storm terecht, en keren halsoverkop terug naar Hellevoetsluis.
“(Op maandag) Quamen de tijdingen van dat er seer veel peerden gesturven waeren en over boordt geworpen.
(…)
S.H. was melancholicq, hoewel hem noch al wel hield.
(…)
Men sprack van 1300 peerden die verloren souden geweest zijn.”
Er worden nieuwe paarden ingeslagen. Een week later proberen ze het opnieuw.
“(We) Quamen des morgens tusschen Dover en Calis en passeerden smiddaghs het Canael, konnende de hooghe witte bergen van Engelandt distinctelijck sien, maer de cust van Vranckrijck duysterlijck.”
“Het dorp daer wij landeden, hiet Braxton en is seer sleght van weynighe en oolijcke huysen, van die rotsteen gebouwt, daer dese gansche kust en het landt daeromtrent van gemaeckt is.”
Langzaam beweegt het leger zich naar Londen. Gevochten hoeft er niet te worden. Steeds meer Engelsen sluiten zich aan bij Willen III. Zijn secretaris volgt hem al die tijd en schrijft iedere dag iets in zijn dagboek:
“Isac, die met mij reed, viel van sijn peerd in ’t slijck en nogh een ander jonghman dicht bij mij.”
“(Ik) Logeerde in een slecht huys, op een camer daer geen meubelen als een slecht bedt op waeren en daer geen schoorsteen was.”
“Voorts (= de naam van een collega) klaeghde mij dat S.H. hem gegrondeert hadde meer als ooyt sijn leven, om dat daeghs te voren in tijts sijn ords (= ordonnans) Bredaes bottelbier niet gehadt hadde, en dat als het quam, hij seyde, dat het naer sout waeter smaeckte.”
“De Graef van Solms vertelde savonts aen S.H., dat eenigh volck van (de) onse, in een quartier komende, daer noch volck van (de) Coningh ( = de Koning van Engeland) gevonden hadden, die haer excusen gedaen hadden van dat (ze) in haere quartieren waeren, seggende dat bijquam door dat ordre hadden om daer te betalen, en dat haer pay-master nogh niet gekomen was; gelijck die dan korts daernaer komende, sijluyden vertrocken waeren.”
“Een mijl van Salisbury passeert men een dorp of vleck (’twelck nochthans 2 Gedeputeerden in ’t Parlement sendt), genaemt Wilton, alwaer de Earle of Pembroke een redelijck fraey huys heeft, daer seer notabele schilderijen van van Dijck zijn. S.H. ging het sien, maer ick niet, haestende naer de stadt om mij te warmen.”
“Quam de Wilde seggen, dat daer een gerucht in (de) stadt was, dat de Coningh over zee naer Vranckrijck willende, gevangen was.”
Ze worden uiteindelijk met veel gejuich in Londen binnengehaald. De stadhouder wordt tot koning gekroond.
Hoewel dit dagboek nooit bedoeld is voor het nageslacht, is het voor de hedendaagse lezer een waar avontuur om het te lezen. De geschiedenis van de Glorious Revolution, zoals deze “veldtocht” in Engeland genoemd wordt, wordt in dit dagboek iets wat je voor je ziet, wat zich beweegt, als scènes in een film. Het wordt iets waar je allerlei bijzondere details in kunt onderscheiden, en soms zelfs iets wat je kunt voelen en ruiken.
De Engelse literatuur heeft het schitterende laat-zeventiende-eeuwse dagboek van Samuel Pepys en wij hebben dit. Maar waarom is Pepys in iedere goede Engelse boekhandel te krijgen en is er in Nederland nog nooit een goede publieks-uitgave van Huygens Junior verschenen?
Het antwoord is: om iets moois van dit Journaal te maken moet je minstens driekwart van de tekst durven weggooien. Veel van wat Huygens vertelt is niet interessant of niet goed te begrijpen.
Als je al die ruis weggooit, houd je een prachtig boek over, dat niet alleen over de Glorious Revolution vertelt, maar ook over het alledaagse leven van die tijd:
“Mijn vrouw seyde mij, dat Johanna, haer meydt, Mrs. Row voor onse camer op de trap gevonden hadde, staende met een man, sij een trap hoogher als hij, en dat hij haer rocken op gehadt hadde, en dat (hij) die, gesurpreneert zijnde, liet vallen.”
Het Journaal van Huygens Jr. is te lezen en te downloaden op dbnl.nl.
Ik plaats iedere maand een column over het lezen van oude nonfictieteksten.
Laat een reactie achter