door Gert de Jager
Over Fallicorniavan Dirk van Bastelaere (2)
Een vreemd, opvallend kenmerk van het taalgebruik van Van Bastelaere, in Fallicornia en eerdere bundels, is het gebruik van de punt. Soms staat hij wel en soms staat hij niet voor de hoofdletter die een nieuwe zin aanduidt. Wel bijvoorbeeld in deze strofe:
(…)
Boven Borrego draaien oude sterrenbeelden
herkenbaar in telefoons. De uilen
als naam
voor een geluidloze vlucht
(…)
En even later niet in deze strofe:
Men verstaat de beweging
van het zwemmen niet eens als een improvisatie op de grens met de leefbaarheid
en we zijn nergens
wakker In de witte bergen
sprak ik met Methusalem in hout dat alleen het onmerkbaar verdampende water
ziet bewegen
Meer dan veertig keer komt zo’n combinatie van een ontbrekende punt en een hoofdletter in de bundel voor; zo’n tien keer middenin de versregel. Het lijkt vaak een indicatie voor syntactische ambiguïteit van het soort we zijn nergens wakker in de witte bergen/ in de witte bergen sprak ik met Methusalem, maar misschien niet altijd.
Het simpele leesteken van de punt is ook in andere opzichten een gemarkeerd fenomeen in de bundel. Het gedicht waaruit ik citeerde heeft als titel Methusalem. The Palms at Indian Head – wel een punt in het midden, geen punt aan het slot. In dertien van de veertien titels wordt op deze manier een scheiding tussen twee geledingen aangebracht. Alleen in het laatste gedicht, Sharon en de sheriff van het laatste moment. wordt de titel met een punt afgesloten. Dat een punt in Fallicornianiet niks is, blijkt ook aan het slot van de gedichten zelf: zeven keer een punt, zeven keer niet.
De punt, dat leesteken der finaliteit, is inderdaad een leesteken – en dat is niet het enige wat aangeeft dat deze poëzie zich vooral wenst uit te leveren aan het oog. Wie deze poëzie voorgelezen krijgt, hoort ongetwijfeld fraaie volzinnen en flarden van volzinnen maar wat hem zal ontgaan is een esthetische orde: een evenwicht van strofen en van korte en lange versregels die zich neer lijken te vlijen op de pagina – de regels hierboven geven daar een aardige indruk van. Enjambementen kunnen een auditieve pauze aangeven of een betekenis, maar vaak doen ze dat niet. Het Methusalemgedicht kent een volzin die zich over zeven strofen uitstrekt waarvan er drie eenregelig zijn. Toch: wie de hele pagina voor zich ziet, heeft vooral de gewaarwording van een kalme, visuele harmonie.
Het is tegen de achtergrond van die harmonie dat zich opmerkelijke fenomenen voordoen. Als een volzin zich over zeven strofen uitstrekt, laat dat tegelijkertijd van de poëtische eenheid ‘strofe’ niet veel over. Het eigenwijze leestekengebruik – naast de raadselachtige puntensystematiek en het gebruik van hoofdletters vinden we cursiveringen, ogenschijnlijk inconsequente komma’s, enkele en dubbele aanhalingstekens, zelfs vier van die gruwelijke bulletpoints – is ook een aanwijzing dat de conventies van het lezen in deze bundel op zijn minst niet vanzelfsprekend zijn. Het is alsof bij al die visuele orde er ook een orde is die elementair is voor het lezen en ons bij het Methusalemgedicht ontsnapt. Allemaal delen, van een geheel dat ontbreekt – Van Bastelaeres fameuze poëticale formule lijkt zich al op het niveau van letters, interpunctie en strofewit aan de lezer te voltrekken.
Grenzen zijn geen grenzen in deze bundel: ze zijn het soms wel en soms niet. De inzet van Van Bastelaeres dichterschap – Wat in de mystiek een genieting heet. Ik ge-niet: wat ik was, wordt niets; een tijdelijk verlies van het ik – manifesteert zich allereerst op het meest zintuiglijke niveau van het poëzielezen zelf. Het is het niveau waarop in hiërarchischer tijden een lezer opgenomen werd in de georganiseerde wereld van taalregels, metrum en rijm en die wereld is al een eeuw of wat niet zo georganiseerd meer. Sinds Gorter bijvoorbeeld: de rijmverdoezeling in Mei, de woordstapelingen en choquerende eenvoud in de Verzen van 1890. Wat Gorter niet opgaf, was de integriteit van de strofe en de versregel als weergave van een auditieve eenheid. Van Ostaijen, de vroege Marsman, Vijftigers, Zestigers, Faverey. Meer dan een eeuw na Gorter lijkt de plattegrond van Van Bastelaeres bundel het werk van een koele tuinarchitect. Wie de tuin ingaat, ziet tegelijkertijd de plattegrond en een poging om aan elke plattegrond te ontkomen: iets wat nog het meest wegheeft van een algehele tendens tot grensverdoezeling.
Laat een reactie achter