Hoe leren kinderen de klanken van hun taal? Als Nederlands kind moet je bijvoorbeeld in ieder geval de volgende medeklinkers leren: p, b, t, d, k, f, v, s, z, g, h, m, n, ng, r, l, j, w. Je moet die klanken leren herkennen én met je tong en lippen leren maken, en dit alles zonder dat je daar veel instructie voor je krijgt (ja, je tante die gehurkt voor jou als éénjarige gaat zitten en zegt: ggggggg; maar hoe kun je zien wat zij daar diep achter de haag van haar kunstgebit met haar tong doet)?
Daarover gaat het proefschrift van Marijn van ’t Veer, die morgen in Leiden promoveert. (Ik ben dan een van zijn promotoren, hoera.) Marijn heeft daarvoor een oud idee nieuw leven ingeblazen: dat kinderen niet zozeer de ene medeklinker na de andere leren, maar dat ze vooral instructies aan hun spraakorganen leren, en dat ze die instructies vervolgens vrijelijk leren combineren.
In een eenvoudig model van spraak zijn er drie dimensies van belang.
De eerste is de plaats in de mond waar je een klank maakt (p en m bij de lippen, d en s met het puntje van de tong vlak achter je tanden). De tweede is de wijze waarop je de klank maakt (met een kleine explosie voor de p en de d, met lucht door de neus voor de m, met gesis voor de s), en de derde of je wel (d, m) of niet (p, s) je stembanden laat trillen.
Instructies
Stel nu dat een kind alleen de medeklinkers p en t beheerst. Dat betekent dan dat het in de eerste dimensie beschikking heeft over de plaatsen bij de lippen (labiaal) en vlak achter de tanden (coronaal). In de tweede dimensie kan het alleen explosies maken (plosief). En in de derde dimensie alleen klanken zonder stembanden (stemloos).
Het kind heeft dus beschikking over vijf instructies aan zijn spraakorganen, labiaal, coronaal, plosief en stemloos. Die instructies kan het vrijelijk combineren, en daarmee kan het de twee genoemde medeklinkers maken. Stel nu dat het de nieuwe instructie nasaal leert: laat lucht door je neus stromen. Die kan het nu ook meteen vrijelijk gaan combineren. Zo leert het kind de klanken m (labiaal en nasaal) en n (coronaal en nasaal).
Een paar weken
Belangrijk daarbij is: het leert die twee klanken tegelijkertijd. Zoals ze ook de klanken b en d ongeveer gelijktijdig leert, want die hebben alleen de instructie stemhebbend nodig in de derde dimensie.
Taalklanken zijn dus meer als Lego dan als Playmobiel: zodra je er een nieuw blokje bijkrijgt, kun je deze meteen combineren met alle blokjes die je al hebt.
Dat idee is niet nieuw – de Russische taalkundige Roman Jakobson had het al in 1940 –, maar er waren altijd problemen mee. Zo precies klopt het nu ook weer niet dat kinderen tegelijkertijd een m en een n leren uitspreken. Soms zitten er wel een paar weken tussen die twee klanken.
Vieren
Van ’t Veers idee is nu dat er aan Jakobsons idee slecht één elementje moet worden toegevoegd: kinderen kunnen soms aannemen dat precies twee instructies niet samen kunnen gaan in hun moedertaal. Zo zitten talen namelijk in elkaar: het Nederlands heeft bijvoorbeeld de beginklank van het Engelse good of het Duitse gut niet, terwijl het alle bouwsteentjes los wel heeft (de plaats en de wijze zijn dezelfde als die van de k, alleen trillen de stembanden, zoals bij de b en de d). Af en toe nemen kinderen dus ten onrechte aan dat een taal sommige combinaties verbiedt.
Marijn laat zien dat je met deze betrekkelijk eenvoudige Lego-theorie van kindertaalverwerving een heel eind kunt komen in het begrijpen van hoe kinderen te werk gaan, terwijl hij in zijn doctoraalscriptie al had laten zien dat je met zulke Lego de verzamelingen spraakklanken van heel veel talen goed kunt begrijpen. Dat gaan we deze week vieren.
Laat een reactie achter