Wat je ook kunt doen: mensen opsluiten in een kale ruimte met alleen een hoofdtelefoon, en dat ze dan moeten luisteren naar een fantasietaal: Dikaboepotigak. En dat ze dan moeten ontdekken hoe ze die stroom klanken dan in gedachten in woorden opdelen.
De wetenschap kan daar een voorspelling over doen: relatief veel mensen zullen een grens leggen tussen de boe en de poo. Dat blijkt uit een artikel van Natalie Boll-Avetisyan en René Kager.
Dat komt waarschijnlijk doordat mensen onbewust weten dat boe en po zich niet prettig voelen in elkaars nabijheid. De medeklinkers b en p lijken teveel op elkaar, je maakt ze allebei door je lippen even dicht te houden, zodat de lucht zich in je mond ophoopt en uiteindelijk met een plofje vrijkomt. Het enige verschil is dat tijdens het uitspreken van de b de stembanden trillen en bij de p niet.
En medeklinkers die teveel op elkaar lijken, staan liever niet samen in een woord. Ze bestaan wel, woorden als paap en Bob en bliep, maar het zijn er minder dan je zou verwachten wanneer je uitrekent hoeveel woorden met een b of een p beginnen of eindigen. (En onmiddellijk na een s lukt het helemaal niet; de woorden spaar en aap bestaan wel, maar met spaap is duidelijk wat mis.)
De kans is groot dat jullie van dit alles niet bewust waren: er is nogal subtiele statistiek voor nodig om het uit te vinden. Wanneer je mensen bijvoorbeeld de rij Boekatidipogak voorlegt, zijn ze helemaal niet zo sterk geneigd om een woordgrens te trekken tussen ti en di: de t en d lijken weliswaar ook erg op elkaar, maar staan in Nederlandse woorden juist best vaak samen (tiet, dood, tand).
Kennelijk hoeden we die subtiele statistiek wel ergens in ons hoofd bij, en gebruiken we haar wanneer we naar rare klankstromen luisteren, en waarschijnlijk net zo goed wanneer iemand wél Nederlands tegen ons spreekt: boe en po? Die zullen wel niet samen in een woord staan.
Laat een reactie achter