Door Michiel de Vaan
paaien (1) ww. ‘tevredenstellen’
Vroegmiddelnederlands hem gepaijt houden ‘zich tevreden(gesteld) voelen; zich (financieel) voldaan beschouwen’ (1265–1270), payen ‘betalen’ (1285), wlpait ‘volledig betaald’ (1297). Laatmnl. payen, Vroegnnl. pa(e)yen, paaien ook ‘tot rust brengen, sussen, verzoenen’. Daarnaast ook Mnl. zn. paye ‘betaling’ (1300), Vnnl. paye, paai ‘betalingstermijn, soldij’. Vanaf de 16e eeuw komt sporadisch de variant peyen (1589), peien voor, die op hernieuwde ontlening aan het Frans kan berusten (met de moderne uitspraak van payer).
Ontleend uit Oudfrans payer ‘zich verzoenen met, tevredenstellen; iemand het verschuldigde geld geven’, afkomstig uit Latijn pācāre ‘bevredigen’ (een afleiding van pāx ‘vrede’). De financiële betekenis ‘met geld tevredenstellen, betalen’ heeft zich dus in het Frans gespecialiseerd uit ‘verzoenen, tevredenstellen’. Middelnederlands payen heeft beide betekenissen overgenomen, waarna in het Nieuwnederlands ‘betalen’ is verdwenen (in tegenstelling tot wat in het Frans en het Engels gebeurde) en ‘tevredenstellen, bevredigen’ overbleef. Via ‘sussen, tot rust brengen’ heeft zich het negatieve ‘inpalmen, met mooie praatjes iemands achterdocht of terughoudendheid wegnemen’ ontwikkeld. Het komt al in de zestiende eeuw voor (bijv. Si payter so vele met haren valschen monde, 1544) en is nu de hoofdbetekenis van paaien.
paaien (2) ww. ‘paren (van vissen)’
Vnnl. payen ‘paaien’ (1645, Hollandts Placcaet-boeck), paaytydt ‘paaitijd’ (1707). De etymologische woordenboeken twijfelen tussen een herkomst uit paden ww. ‘een pad banen’ en identiteit met paaien ‘tevredenstellen’. Het eerste is weinig overtuigend: tussen ‘een pad banen’ en ‘paren’ bestaat een betekeniskloof die niet met de verwijzing naar het bn. loops ‘geslachtsdriftig’ naast lopen verdwijnt. Paaien betekent immers niet ‘een pad banen naar de paaiplaats’ maar de geslachtsdaad zelf. Het lijkt me waarschijnlijker dat paaien ‘paren’ uit ‘bevredigen’ is ontstaan. Payen wordt immers ook in sexuele context gebruikt, bijv. Ende ic bem noch een wel lustich wyf / Die eenen ruter vry wel zoude payen ‘En ik ben nog een levenslustige vrouw, die een ruiter uitstekend zou bevredigen’ (Everaert,1527), Een goede haan moet twaalf hennen konnen paayen (Marin, 1703, Nederlands-Frans woordenboek s.v. haan).
Het belangrijkste bezwaar tegen de identiteit met ‘bevredigen’ zou kunnen zijn dat paaien ‘paren’ vanaf de eerste attestatie onovergankelijk is: Dat niemant … sal mogen visschen naer … riviervisch … vanden eersten april tot den lesten meye toe, op dat de visch als dan met vreden soude mogen payen. Maar de overgang van een overgankelijk naar een onovergankelijk ww. is natuurlijk prima mogelijk. Vergelijk paren, waarmee dat al in de 16e eeuw is gebeurd: ‘tot een paar samenvoegen’ > ‘een paar vormen’.
Laat een reactie achter