Een speling van het lot bracht me naar Lier, een charmant stadje in de buurt van Antwerpen en iedere rechtgeaarde taalkundige denkt dan even aan de spook-t van die stad, sinds Didier Goyvaerts daar in 35 jaar geleden een artikel over publiceerde.
In Lier spreken ze, net als in veel andere plaatsen in ons taalgebied de t aan het eind van allerlei woorden niet uit. In plaats van met zeggen ze mè, in plaats van niet zeggen ze nie, in plaats van dat da en wat wa.
Nou goed, kun je zeggen, de tand des tijds heeft daar toegeslagen en de t van het eind van die woorden afgeknabbeld. What else is new. Maar in Lier is nog wel meer aan de hand.
Dat kun je bijvoorbeeld zien aan het woord volk (of vollek, zoals ze zeggen in Lier).
De v aan het begin van dat woord verandert namelijk ineens in een f wanneer het na zo’n woord komt te staan. Je zegt:
- mè follek
- da follek
- wa follek
Wat is hier aan de hand? Dat de v in een f verandert, is op zich niet bijzonder. Hij doet dat ook in andere gevallen, en het dialect van Lier wijkt daarin niet af van andere dialecten. Zo ongeveer overal zeg je:
- slap follek
- dik follek
Mient Adema zegt
Dat die spook-t een verklaring kan zijn voor een opvolgende stemloos geworden medeklinker, zie je natuurlijk vaak. Je vraagt je dan af of die Lierders de echte t nog in hun hoofd hadden om die afwijkende uitspraak te realiseren of dat ze sowieso de neiging hadden stemhebbendheid los te laten, ook zonder invloed van de omgeving. Voor velen bestaan spoken gewoon niet.
Kijk maar eens naar dat kaartje van Jan Stroop waar je zowat alle variëteiten ziet van "niet veel". Zij die "nie veel" zeiden begonnen bij het tweede woord netjes te spreken en waren blijkbaar al vergeten dat nie eigenlijk niet was.
Jan Stroop zegt
Over die spook-t heb ik verschillende keren wat geschreven. Zo in 1985 in het heemkundige tijdschrift 'De Vierschaer' te Wouw. Dat stukje heet 'Over schuilgaande medeklinkers en hun sporen'.
Voor wie toegang heeft tot de Tilburgse UB is het te lezen:
http://dbiref.uvt.nl/Port?request=full_record&db;=bra&query;=605626
Ik ga daar in op de verschillen tussen
1. Wie van de drie heeft gewonnen
2. Wie fan Wouw komt, heeft een streepje voor.
In 1. zegt men 'van', in 2. 'fan', met een f als gevolg van assimilatie aan een verdwenen partikel 'at'. Dat wil zeggen een assimilatie die ooit telkens tot stand kwam als dat 'at' aan die f voorafging.
3. Wie at fan Wouw komt
In de loop van de tijd verloor dat 'at' zijn t, net als 'niet' maar toch bleef de f in die positie stemloos.
4. Wie a fan Wouw komt
Dan kun je denken dat de taalgebruiker nog altijd wist dat 'at' eigenlijk op een t eindigde en daarom maakte hij van die v automatisch een f.
Dat wordt minder aannemelijk in de volgende ontwikkelingsfase, waarin 'at' volledig verdwenen is.
Nogmaals
2. Wie fan Wouw komt.
In genoemd stukje geef ik deze verklaring:
"In het tegenwoordige Westbrabants heeft het spoor dat het onderschikkende partikel 'at' heeft achtergelaten (dat is dus de stemloze medeklinker die volgt op de plaats waar 'at' eens stond), de (syntakische) betekenis van dat partikel overgenomen."
Mient Adema zegt
Mooi verwoord, die laatste zin.
Maar met mijn opmerking bedoelde ik dat zodra die Wouwenaar ook "wie fan de drie heeft gewonnen?" zegt, de theorie op wat lossere schroeven staat.
Maar laten we de romantiek van de redenering niet te niet doen. Gesmuld heb ik van de t in teen, die we toen nog zo parmantig en controversieel in de 5e regel van het Egidiuslied zagen staan. Verhaal apart natuurlijk.
Jan Stroop zegt
Ik moet de eerste Wouwenaar nog tegenkomen die "wie fan de drie" zegt.
Taalprof zegt
Je hebt het over het 'onderschikkende partikel at,' ik neem aan dat je daarmee (ongeveer) het onderschikkend voegwoord bedoelt?
Frans Daems zegt
Van de spook-t in ‘wat’, ‘dat’ zie ik nog een ander spoor in Belgisch-Brabants. Een volgende stemhebbende medeklinker wordt inderdaad stemloos na ‘wa’, ‘da’, zoals in ‘wa siede’ (wat zie je), ‘wa fald u op’ (wat valt u op). Maar voor een volgende klinker eindigen ‘dat’ en ‘wat’ op een stemhebbende /d/: ‘wad oorde’ (wat hoor je), ‘dad es nie waar’ (dat is niet waar). Het lijkt of die /d/ een restant is van de spook-t.
Opvallend is dat ook de /t/ van de persoonsvorm derde persoon enkelvoud ott als stemhebbende /d/ klinkt voor een klinker: ‘ da fald op’.
Mient Adema zegt
Strikt genomen is in de zin "wie dat van Wouw komt heeft een streepje voor" wie het onderschikkende voegwoord omdat het een bijzin inluidt met een vragend voegwoord. "dat" fungeert als een op zich betekenisloos partikel, maar met het signaal dat er sprake is van een bijzin (puur syntactisch).
De naam onderschikkend partikel vind ik daarom niet zo gek.
Dat heb ik er althans van begrepen…:-)
Jan Stroop zegt
Ongeveer, inderdaad. Maar er is misschien toch iets meer aan de hand. In een zin als:
'ik wou te post een brief bracht', is die t (uit at + de) restant van een onderschikkend voegwoord.
In:
'Wie fan Wouw komt" herinnert die f aan 'at' dat hier redundant lijkt.
In Wouw (West-Brabant e.o.) kun je bijvoorbeeld zeggen:
'wie altijd thuis is, zal….enz.', waar at (tegenwoordig) achterwege kan blijven.