Door Lucas Seuren
Onderzoek naar vragen neemt al decennia een centrale rol in onder taalkundigen; het is lastig om een artikel te vinden over het onderwerp waarin niet wordt verwezen naar het werk van Dwight Bolinger uit de jaren 50. Desondanks weten we nog maar weinig. Zelfs de discussie over wat een vraag is, is verre van geslecht. Waar veel taalkundigen wel op aansturen is dat de grammaticale vorm van de vraag samenhangt met de neutraliteit van de vraag. Die vorm beperkt namelijk het antwoord dat de respondent kan geven; hoe minder ruimte de respondent heeft, hoe minder neutraal de vraag. Een sterk sturende vraag zoals “is de afkondiging van de noodtoestand niet het bewijs dat uw beleid niet gewerkt heeft?” – het verwachte antwoord bevestigt dat het beleid niet gewerkt heeft – is dus absoluut niet neutraal. Maar in hoeverre is er daadwerkelijk een relatie tussen grammatica en neutraliteit?
Vraagvormen
De meest open en daarmee neutrale vraagvorm is een zin met een vraagwoord zoals wie of wat vooraan. Hoewel we deze zinsconstructie natuurlijk ook kunnen gebruiken voor andere acties die zeker niet neutraal zijn (‘Wie komt er nou te laat op zijn eerste werkdag?!’), stellen we er in de eerste plaats vragen mee.
Wat heb je gegeten?
Doordat deze zinsconstructie zo neutraal is, is ze bijzonder geschikt voor situaties waarin de respondent zo min mogelijk gestuurd moet worden. Een zin zoals, ‘wat is uw burgerlijke staat?’, kunnen we misschien tegenkomen in een enquête die zo neutraal mogelijk moet zijn, maar in een dagelijks gesprek zal je die niet snel te horen krijgen.
Een andere manier waarop we vragen stellen is door de persoonsvorm vooraan de zin te plaatsen, de interrogatief. Ook dit is een constructie die we voor allerlei andere acties gebruiken (‘Ga je alweer voetbal kijken?!’), maar die we toch vooral herkennen als vraag.
Ben je al druk aan het oefenen?
Hoe neutraal een spreker nu nog is, daarover verschillen de meningen, maar veelal worden deze interrogatieven nog altijd als neutrale vraagformuleringen gezien. De spreker laat de opties voor zowel ja als nee open. Toch is de vraag niet zo neutraal als de constructie met een vraagwoord. De vraag om een burgerlijke staat kan nu meerdere vormen krijgen, waarbij de keuze gemaakt wordt op basis van verwachtingen: ‘Bent u getrouwd?’; ‘Bent u ongehuwd?’; etc.
Nog een stapje lager op de schaal van neutraliteit vinden we de constructie die op het oog meer lijkt op een bewering dan op een vraag, maar die vaak gebruikt wordt om bevestiging te vragen (al zijn er ook hier legio functies).
Jij komt vanavond ook trainen?
Deze manier om een vraag te stellen wordt veelal niet gezien als neutraal. De spreker beweert met deze vorm dat hij vrij zeker van zijn zaak is, en vraagt dus alleen nog om bevestiging. Op deze manier laat de spreker dus zien “dit weet ik” of “dit denk ik te weten”.
Neutraal?
De theorie is vrij rechttoe rechtaan, en klinkt intuïtief ook erg aannemelijk, maar de praktijk blijkt weerbarstiger. Zelfs interrogatieven zijn lang niet zo neutraal als je op het oog zou denken, zelfs als je corrigeert voor de manier waarop journalisten soms vragen stellen, zoals in het eerste voorbeeld. Met name in het volgende dialoogje wordt dat duidelijk:
Wil: En eh, heb je Ruud nog gesproken?
Ton: Ehm nee.
Wil: Oké.
Ton: Wie zei dat dan?
Ton: Ehm nee.
Wil: Oké.
Ton: Wie zei dat dan?
De vraag van Wil is een interrogatief, want de persoonsvorm heb staat op de eerste zinsplek. We zouden dus mogen verwachten dat de vraag enigszins neutraal is, maar Ton heeft andere ideeën. Zijn wedervraag “wie zei dat dan?” heeft de veronderstelling dat iemand aan Wil verteld heeft dat Ton nog met Ruud heeft gesproken. Met andere woorden, Ton reageert op de vraag van Wil, alsof Wil met die vraag zegt dat hij denkt dat Ton nog met Ruud heeft gesproken. Ton reageert niet alleen op een vraag, maar op een bewering.
Verwachtingen
De reactie van Ton is opmerkelijk als de vraag van Wil neutraal is. Maar alleen al het stellen van de vraag is blijkbaar genoeg om verwachtingen die de spreker heeft ten aanzien van de werkelijkheid over te brengen. Als Wil geen aanleiding had om te denken dat Ton mogelijk nog met Ruud gesproken had, zou hij de vraag (waarschijnlijk) niet gesteld hebben. Zelfs met een zogenaamd neutrale vraag geven we dus een blik in onze verwachtingen over de wereld. Daarmee wordt het alleen wel lastiger om conclusies te trekken over wat de vorm van de vraag betekent. Neutraliteit is duidelijk een schaal waarop de verschillende vormen zich bevinden.
Laat een reactie achter