Van ’t woord suiker bestaan in de Nederlandse dialecten minstens negen verschillende uitspraken: suiker, suker, sökker, soiker, seuker, soeker, soker, sokker en sukker. En ze gaan allemaal terug op één oervorm.
De herkomst van ’t woord suiker is bekend. De oudste vorm is sakkharâ. Dat woord is uit India, waar ’t eerst riet verbouwd werd dat suiker opleverde. Vanuit India zijn de rietsuikercultuur en de benaming voor ‘suiker’ overgenomen door andere gebieden in ’t Midden-Oosten. Rond 600 leerden de Perzen die techniek van suiker winnen; de benaming kreeg een Perzische gedaante: šakar. Daarna maakten de Arabieren er kennis mee. Zij verbreidden de kunst van het telen van suikerriet naar Egypte, in de 8e eeuw naar Andalusië en vervolgens naar Sicilië.
In ’t Arabisch heette suiker eerst sukkar, dat later sugarwerd. In ’t Siciliaans werd dat zúccaru, dat als zucchero in ’t Italiaans terecht kwam. ’t Frans heeft zijn benaming aan het Italiaans ontleend, waarbij de Italiaanse oe-uitspraak volgens een algemene Franse klanktendens een uu werd: sucre. Aan dat Frans heeft ’t Nederlands zijn naam ontleend: suker. De verspreiding van de suiker en zijn naam is dus via de Middellandse zee gegaan, ’t werk van Arabieren. Later namen handelsreizigers uit Venetië en Genua de verbreiding van hen over.
De oudste attestatie in de Nederlanden is van 1253: gespeld suker. Volgens deskundigen betekent dat dat onze contreien pas rond die tijd de suiker hebben leren kennen. Daarvoor gebruikte men vooral honing om ’t eten zoet te maken. Vanaf de dertiende eeuw nam de handel van West-Europa met ’t Oosten toe en daarmee ook de import van suiker. Opmerkelijk is dat Jacob van Maerlant (ca. 1235 – ca. 1300) al wist waar en hoe suiker gewonnen werd, bijvoorbeeld in de buurt van Tripoli (Libië): Buten sloughen si haer ghetelt ende vonden sukers vele ant velt (Spiegel Historiael IV,3, 19, 59): ‘buiten [de stad] sloegen ze hun kamp op en ze vonden veel rietsuiker(s) op ’t land.’
Omdat ’t Nederlands ’t woord suker ontleend heeft voordat ’t diftongeringsproces ontstond, kon de klinker van suker daaraan meedoen en die werdeen ui, zoals dat met alle uu’s gebeurde, dat wil zeggen in de gebieden waar die diftongering begon dan wel overgenomen werd. Op dit gekleurde kaartje van G.G. Kloeke, dat de situatie in 1927, weergeeft is dat ’t witte gebied *). Dat is dus ’t gebied waar huis, uit, bruin, muis, enzovoorts, gezegd wordt.
Op ’t andere kaartje toon ik verspreiding van de uitspraakvarianten van ’t woord suiker. Daarvoor heb ik ’t materiaal gebruikt van vragenlijst 22 (1952) van ’t Meertens Instituut en van de Woordenboeken van de Brabantse en Limburgse dialecten. Jacques van Keymeulen heeft me geïnformeerd over Vlaanderen.
(kaartje, getekend met programma CARTO van Jan van Bakel; om te vergroten: klik)
De antwoorden suiker en enkele (diftongische) varianten die daar weer uit ontstaan zijn, bijvoorbeeld soiker, heb ik weergegeven met horizontale streepjes. Monoftongische varianten die uit suikerontstaan zijn, sökker en seuker, kregen een horizontaal ‘hamertje’.
De oorspronkelijke uitspraak suker is in gebruik in de plaatsen die ik met ’n stip aangegeven heb. Het gebied met de stippen op mijn kaartje komt grotendeels overeen met ’t rode gebied op ’t Kloeke-kaartje. Maar er zijn interessante verschillen.
Zo’n verschil is te zien in een aantal plaatsen in West-Brabant, Bergen op Zoom en een aantal plaatsen eromheen. Daar is de uitspraak suker, terwijl daar in alle andere gevallen (huis, uit, bruin, muis, enzovoorts) een uigesproken wordt. Die ui-uitspraak heeft ’t West-Brabants in de loop van de 16e en 17e eeuw overgenomen uit Antwerpen. Er zijn een paar gevallen van ui-woorden waarin die ui-spraak niet overgenomen is. Ruken bijv. Dat dit woord in West-Brabant zijn uu behouden heeft en er geen diftong voor in de plaats gekregen heeft, komt doordat ruken in deze vorm in Antwerpen niet voorkomt. Het woord luidt daar rieken. De gediftongeerde uitspraak van ruken, te weten ruiken bestond en bestaat niet in ’t Antwerps en kon dus door het West-Brabants niet overgenomen worden. ’t Bleef daar dus ruken.
Maar suiker is een ander geval, want ’t Antwerps heeft wel degelijk de gediftongeerde vorm suiker. Toch komt die vorm in dat gebied rond Bergen op Zoom nu juist niet voor. Of misschien beter, komt niet meer voor, want ’t is meer dan waarschijnlijk dat men ook daar ooit suikergezegd heeft. In Bergen op Zoom en omgeving is de diftongering vanuit Antwerpen immers in alle gevallen overgenomen, dus waarom zou dat niet bij suiker gebeurd zijn. Ik kan niets bedenken.
Maar hoe komen Bergen op Zoom en zijn omgeving dan aan die uitspraak suker? Ik vermoed dat dat verband houdt met een economische ontwikkeling van ongeveer twee eeuwen geleden. Tot dan was suiker ’t product van suikerriet. Die moest geïmporteerd worden. Dat kon niet meer sinds Napoleon in 1806 het Continentaal Stelsel ingevoerd had, waardoor het Europese vasteland werd afgesloten voor handel met Engeland, zodat er ook geen suiker ingevoerd kon worden. Napoleon begreep dat er een alternatief nodig was, want ook toen kon men al niet buiten suiker, en hij verplichtte de boeren om suikerbieten te telen. Dat die bieten suiker bevatten was omstreeks 1750 al ontdekt. Na de val van Napoleon nam de rietsuiker overigens meteen weer zijn oude plaats in en was het gedaan met de suikerbietenbouw. Tot omstreeks 1860. Toen begon de teelt van suikerbieten goed op gang te komen, ook al omdat de suikerbiet door veredeling als producent van suiker rendabel geworden was.
De suikerbiet gedijt niet op alle soorten grond. De klei is daar bij uitstek wel geschikt voor. Vandaar dat er in Zeeland op grote schaal suikerbieten geteeld werden en nog steeds. Voor de verwerking van de suikerbiet werden grote aantallen suikerfabrieken opgericht, maar vreemd genoeg maar twee in heel in Zeeland. De Zeeuwse suikerbieten werden voornamelijk en op grote schaal getransporteerd naar West-Brabant. Daar stonden in het begin van de 20e eeuw meer dan twintig suikerfabrieken, o.a. in Dinteloord, Roosendaal en Bergen op Zoom, die allemaal hun sukerpeejenuit Zeeland kregen. Niet voor niets was er een fabriek in Bergen op Zoom die ‘De Zeeland’ heette.
Deze uitzonderlijke relatie bracht mij op de uitzonderlijke gedachte dat de Zeeuwen tegelijk met hun suikerbieten ook de benaming sukerpeejen naar West-Brabant hebben overgebracht. En van dat sukerpeej werd dan weer suker gemaakt. Dat is zo klaar als een klontje.
Er zijn nog meer opmerkelijke uitspraakvormen van suiker. Zo zeggen de Friezen soeker. Dat lijkt op ’t eerste gezicht normaal, want ’t Fries en de Friese dialecten hebben voor de Nederlandse ui altijd een oe: hoes, moes. Zie ’t blauwe (-groene?) gebied op ’t kaartje. Maar dat laat tegelijk zien dat dat niet overal ’t geval is. In Gaasterland (in ’t zuid-westen van Friesland) bijvoorbeeld is de oe altijd uu geworden: huus, tuun en dergelijke. Behalve in soeker. Aan de uitspraakvarianten van suiker die we tot nu toe bekeken hebben, ligt ’t Franse sucre met een uu ten grondslag. Nu kan er veel in een taal, k’s worden h’s, ie’s worden ei’s, maar een uudie oe wordt, dat bestaat niet. Dus moet er iets anders aan de hand zijn.
Ook in het oostelijk deel van ons taalgebied komen uitspraakvormen voor die niet teruggaan op ’t Franse sucre. Het zijn soker, sokker en sukker, die ik op mijn kaartje weergegeven heb met een vierkantje. Ze komen voor in een strook die loopt van Oost-Groningen naar Zuid-Limburg. In Zuid-Limburg komen we ook de vorm soeker weer tegen, alsook de variant tsoeker. Dat brengt ons gemakkelijk op ’t goede spoor: al die oostelijke vormen zijn ontleningen uit ’t Duits, van de vorm Zucker, fonetisch genoteerd: [tsukәr]. ’t Duits heeft die vorm uit ’t Italiaans, dat de oorspronkelijke oe [u] bewaard heeft. De kaart laat zien dat wij de suiker en zijn benaming dus langs twee trajecten ontvangen hebben, een Frans en een Duits.
Dat er in Groningen, Drente, Twente en de Achterhoek, net als in Limburg uit dat soeker varianten als sokker en sukker ontstaan zijn, is niet vreemd, want deze klinkerverandering komt daar meer voor. Dat soeker in ’t aan de periferie gelegen Friesland bewaard is, is niet vreemd. Maar wel vreemd is dat in die oostelijke gebieden tussen sukker en sokker, de vierkantjes,ook sukers, stippen, opduiken. Nog merkwaardiger is dat die sukers daar van recente datum zijn. Dat blijkt uit opmerkingen op enkele enquêteformulieren als: tegenwoordig (1952) zeggen we suker, maar vroeger was ’t sukker of sokker.
Nu is ’t een feit dat dialecten volop veranderen en voortdurend vormen uit ’t ABN nemen ter vervanging van een dialectwoord, maar dat dialecten in de 20e eeuw ’t ene dialectwoord vervangen door een ander dialectwoord is toch zeldzaam, misschien zelfs uniek. Dat vervangen is niet alleen gebeurd in plaatsen waarvoor dat expliciet gemeld is, maar blijkens ’t kaartje in alle plaatsen op het kaartje waar suker-vormen verschijnen in een gebied waar men oorspronkelijk alleen sukker of sokker zei. Niet zonder belang is dat er een sokker-sukker-gebied ligt tussen ’t grote centrale suker-gebied en de suker-gevallen in Oost-Groningen en Drente, waardoor een ontlening in taalgeografische zin, gewoon over grondgebied, niet waarschijnlijk is.
Er zou voor ’t opmerkelijke verschijnen van suker in dat Noord-Oosten een externe oorzaak kunnen zijn. Een nieuw soort suiker? Nooit van gehoord. Een campagne van een dialectvereniging om suker te promoten: haalt nooit iets uit. De enige verandering in verband met suiker die ik in dit gebied kan ontdekken is een heel andere, een landbouwkundige.
Tot voor 1900 werden er in Groningen weinig suikerbieten verbouwd. Dat veranderde in ’t begin van de 20e eeuw. Door de komst van de meststof chilisalpeter steeg de opbrengst van de suikerbietenteelt enorm. Gevolg was dat er een suikerfabriek moest komen. Om de plannen uit te voeren werd J.J. van Doormaal aangetrokken, die voordien directeur was van de suikerfabriek van Standaardbuiten (West-Brabant). In 1914 was de fabriek gereed.
“Toen de eerste campagne van start ging draaide ‘de Friesch-Groningsche’ voor een belangrijk deel met Brabantse ‘gastarbeiders’. Directeur, J.J. van Doormaal had namelijk van zijn vorige fabriek personeel meegenomen. Een deel van hen werkte alleen in de campagne. Maar ook veel vaste banen werden bezet door de Brabanders. De groep, die zich verspreid over de stad vestigde, bestond inclusief gezinsleden uit ruim boven de honderd personen… ” (Het verhaal van Groningen) . Bij ’t 40-jarig jubileum, in 1954, was meer dan de helft van de jubilarissen afkomstig uit Noord-Brabant.
Maar let wel, als hier over ‘Brabanders’ gesproken wordt dan worden daar West-Brabanders mee bedoeld, suker-zeggers dus. Ik vraag me nu voorzichtig af of we hier misschien te maken hebben met een bescheiden West-Brabantse expansie, die zich weerspiegelt in ’t dialect? Dus zo: de inheemse bevolking zegt sokker, dus ook de boeren. Maar die brengen hun suikerbieten naar de fabriek, waar ze de leidinggevenden uit West-Brabant suker horen zeggen en dat nemen ze vervolgens over. Zou ’t toeval zijn dat die suker-vormen juist voorkomen in ’t gedeelte van Groningen en Drente waar de suikerbiet geteeld wordt?
’t Is te mooi om waar te zijn en er is een belangrijk obstakel, de sukers in Twente en de Achterhoek. Daar wordt geen suikerbiet verbouwd en daar heb ik voor ’t recente verschijnen van suker geen verklaring, dus staat ook mijn expansieconstructie op losse schroeven.
Waardevolle opmerkingen kreeg ik van Henk Bloemhoff en Michiel de Vaan.
Zie ook:
Michiel de Vaan, ‘Suiker’ in de Limburgse dialecten en de ontwikkeling van Wgm. *u in gesloten syllabe’
*) Dit kaartje ‘huis’ is uit G.G. Kloeke, Herkomst en groei van het Afrikaans, Leiden 1950. ’t Is een vereenvoudigde weergave van de beroemde Huis-Muis-kaart uit zijn De Hollandsche expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche dialecten, ‘s-Gravenhage 1927.
Jan Stroop zegt
Marlies Philippa wijst me erop dat 'suiker' ”in het huidige Arabisch …. nog steeds sukkar [is] met een duidelijk gegemineerde stemloze k." Dat verklaart dan ook de k in het Siciliaans, het Italiaans en in de talen die het woord aan het Italiaans ontleend hebben.