Dit is een verkorte versie van een presentatie die ik gisteren gaf op een symposium ter ere van de dertigste verjaardag (of zoiets) van Nicoline van der Sijs.
Van alle bedreigde wetenschappelijke plantensoorten is de specialist misschien nog wel het meest bedreigd. Wie geeft er nog iets om de vrouw die haar leven wijdt aan zeventiende-eeuwse Armeense liedjes, de man die alles weet van het middelnederlandse voegwoord, het meisje dat een diepgaande kennis heeft van allerlei zeer technische syntactische theorieën?
De dreiging kruipt uit allerlei hoeken tegelijk op de specialist af.
Er is druk om hem te laten samen werken, er is druk om zijn kennis uit te leggen aan een breder publiek of het anderszins te valoriseren, er is druk om op te gaan in grote studies waarin eigenlijk geen plaats is voor die specialistische kennis. Je kunt je afvragen of er in de geesteswetenschappen over vijftig jaar nog wel echte specialisten zullen zijn.
Ibiza
Er is aan de ene kant van het spectrum de DWDD-isering van de wetenschap. Alles moet in de hapklare brokken van de wetenschap. Een recent voorbeeld is de Nationale Wetenschapsagenda, waar het publiek vragen mag stellen die ‘de wetenschap’ dan kan beantwoorden. Als voorbeeld toont de organisatie een filmpje waarin de hele kwestie volkomen getrivialiseerd wordt: Katja Schuurman vraagt wat de wetenschap kan doen om haar eeuwig te laten leven, een wetenschapper mag uitleggen dat er vorderingen zijn in ons begrip van veroudering.
Er is aan de andere kant van het spectrum het subsidie-apparaat van NWO dat zo overvoerd raakt met aanvragen dat de commissies nauwelijks experts kunnen herbergen die ieder vakgebied aankunnen. Een jonge slimme Catalaanse onderzoeker, geboren op Ibiza, kreeg dit jaar het volgende commentaar:
The committee is not convinced of the proposal’s underlying hypotheses and wider theoretical relevance. With regards to the former, it notes that no clear arguments are presented for the crucial assumption that Insular Catalan has word stress rather than phrasal stress (cf. French). As concerns the proposal’s wider theoretical relevance, the committee thinks that the focus of the project proposed is too narrow for a Veni.
Draagvlak
Hier worden twee punten van kritiek gegeven: er moet worden uitgelegd dat het eiland-Catalaans geen Frans is (dat is net zoiets als aan een Nederlandse onderzoeker verwijten dat hij niet heeft uitgelegd dat het Nederlands niet dezelfde klanken heeft als het Noors). In de tweede plaats wordt het voorstel te ‘eng’ genoemd, te weinig breed om echt interessant te zijn.
Beide instrumenten – de wetenschapsagenda en de Veni – hebben met geld te maken. Beiden vragen hetzelfde: breedte.
Nu zit daar op een bepaalde manier ook wel wat in. Je kunt niet ontkennen dat er razendsnel van alles verandert in de verhouding tussen wetenschap en samenleving; dat de samenleving steeds minder geneigd is om op autoriteit te vertrouwen, ook niet van de wetenschap, en dat het dus nodig is om ‘draagvlak’ te zoeken, en dat je daarvoor de breedte moet zoeken.
Oera Linda Boek
Het oude instrument van de popularisering werkt daarvoor, denk ik, steeds minder goed. Het probleem is dat popularisering eenrichtingsverkeer veronderstelt: ik heb wetenschappelijke kennis en populariseer die, en jullie luisteren toe. Jullie zijn daarbij misschien geboeid, of geamuseerd, of verbaasd. Maar jullie zeggen in ieder geval niets terug. Een popularisator spreek je niet tegen, terwijl een heleboel communicatie steeds meer op tegenspraak gebouwd is.
Het internet stelt ons in staat in discussie te gaan. Het verplicht ons in discussie te gaan. Een weblog zoals dit kan niet bestaan zonder reactiepaneel. Dát is waar ook de wetenschap mee te maken gaat krijgen: reactiepanelen waarin mensen zeggen dat hun hebben echt vreselijk irritant is, dat het Oera Linda Boek diepe waarheden onthult, dat bant in Brabant afkomstig is van bank. En die je niet geloven als je iets anders zegt.
Klankbord
Ik overdrijf hier, en wel op de manier die de meeste wetenschappers angst inboezemt: alsof er twee soorten mensen zijn, de deskundigen (wij) en de leken (domoren, de rest van de weteld). In werkelijkheid ligt dat genuanceerder: er is een grote groep mensen die geïnteresseerd zijn in geesteswetenschappelijke onderwerpen, die ook gedetailleerde kennis hebben van een heleboel zaken, die er ook graag wat bij willen leren, die zich in een discussie eventueel ook heus willen laten overtuigen.
Dát zijn de mensen met wie we contact zouden moeten maken, en met wie dat – bijvoorbeeld via het internet – ook betrekkelijk gemakkelijk kan. We kunnen met hen samenwerken, en zij kunnen een soort buffer vormen, een schil om de groep professionele onderzoekers heen, die ons als een schild kan dienen (er is maatschappelijke relevantie, want er is een grote groep belangstellenden) en tegelijkertijd als een klankbord.
Rok
Maar waar blijft de specialist? Degene die met deze mensen in contact moet treden kan immers het beste toch maar een soort generalist zijn. De vragen komen van alle kanten, je kunt je in je antwoorden niet alleen maar vastbijten in je kennis van ellipsis in de Vlaamse dialecten.
Welnu, de wetenschap zou georganiseerd kunnen worden als een ui: een die bestaat uit allerlei schillen. Zoals de geïnteresseerde en geïnformeerde burgers een schil kunnen vormen om de beroepsbeoefenaren heen, zo kunnen die beroepsbeoefenaren in hun midden groepen herbergen die misschien wat dieper gaan, en specialistischer in. Het is van belang dat al die groepen elkaar respecteren, dat de binnenste schil niet als de enige echte wordt beschouwd. Hij is anderzijds wel een heel waardevolle, even waardevol als de rest van de ui, die geen enkele rok kan missen om volwaardig ui te zijn.
Anoniem zegt
1. Het schijnt dat Nederland nog altijd de meeste taalkundigen per hoofd van de bevolking heeft. (Volgens onder andere William Labov.) Of is dat een fabeltje?
2. Taalkundigen zijn vaak te gespecialiseerd: ze weten maar nauwelijks wat zich buiten hun specialisme en buiten hun school afspeelt. Dat is jammer, want dan zijn er een heleboel potentiële inspiratiebronnen waar je niks mee doet. (De goede uitzonderingen daargelaten hè.)
Berhold van Maris
Marc van Oostendorp zegt
Berthold, ik heb Labov weleens geïnterviewd en toen zei hij dit; maar het was niet op empirisch onderzoek gebaseerd. Als het waar is, geldt denk ik vooral dat Nederland de meeste internationaal zichtbare taalkundigen heeft. Veel Europese landen hebben veel taalkundigen die alleen in lokale tijdschriften publiceren. En hoe je zou moeten tellen dat er te veel of te weinig specialisten zijn, weet ik niet. Er zijn wat mij betreft nooit specialisten genoeg en in ieder geval kunnen generalisten alleen bestaan dankzij specialisten.