Over Mens Dier Ding van Alfred Schaffer (1)
Ruim een jaar geleden verscheen Mens Dier Ding, de omvangrijke bundel van Alfred Schaffer waarin het leven van de legendarische Zoeloekoning Sjaka min of meer wordt naverteld. De bundel kreeg enthousiaste recensies, was de beste van het jaar volgens de verzamelde poëziecritici, werd genomineerd voor de VSB-prijs die tot verbazing van bijna iedereen naar iemand anders ging. Op Poetry International hoorde ik collega-dichters met veel respect over Mens Dier Ding spreken. Alsof de bundel, met zijn narratieve structuur en zijn hyperhistorische ik-personage, iets openbrak: het besloten wereldje van de Nederlandse lyriek. Geen keurige gedichten vol beschaafde ontregeling en vervreemding van een lyrisch subject dat je, beschaafd ontregeld en vervreemd, op dichtersborrels tegen kunt komen, maar een poging om werkelijk door te dringen tot de belevingswereld van een ander: een gruwelijk personage dat de Geschiedenis naar zijn hand wist te zetten.
Het was misschien wel om die reden dat ik met enige scepsis aan de bundel was begonnen. Waarom, in godsnaam, zou ik interesse moeten opbrengen voor het leven van een vroeg negentiende-eeuwse Afrikaanse tiran? De eerste kritieken die ik tegenkwam en die al heel snel verschenen, stimuleerden de nieuwsgierigheid niet echt. Wat de dames en heren met veel bewondering en respect gelezen hadden, leek het meest op een psychopathologische studie: de studie van een naar wreedheid en bloeddorst afglijdend individu. Vandaar ook de titel: de mens Sjaka werd niet alleen een onmens, maar ook een ondier en een onding. Wat vooral opviel in die eerste recensies was de veilige afstand die werd bewaard: men zag zich geconfronteerd met de belevingswereld van een ander en in het leesverslag bleef die ander echt iemand anders.
Ik begon aan de bundel en las ook iets waarop ik was voorbereid. In alle recensies, en op de achterkaft van de bundel zelf, wordt melding gemaakt van anachronismen: Sjaka heeft een mobieltje, rijdt auto, vindt dat de muziek veel te hard staat. Bij Sjaka’s begrafenis is er cake. Op de achterkaft, met een tekst die ongetwijfeld van Schaffer zelf afkomstig is, staat dit:
– Een anachronistische warboel, dat is het! In welk tijdperk speelt het verhaal zich eigenlijk af?
– In ieder tijdperk – hoor ik nu jouw mobieltje, of is dat die van mij?
De eerste spreker is Sjaka, de tweede de dichter die een bundel over hem gaat publiceren. Die dichter maakt in één zin iets duidelijk over wat hem voor ogen staat: een waarheid onder woorden brengen die niet aan een tijd of plaats gebonden is. Dat moet gebeuren met behulp van zo ongeveer het simpelste procédé dat denkbaar is: dit soort anachronismen verwacht je bij Salman Rushdie of bij operaregisseurs uit de provincie – niet bij een vooraanstaand Nederlands dichter. Maar ze werken wel: de anachronismen komen in de hele bundel voor en geven in hun consequente ongerijmdheid niet alleen een algemene geldigheid aan Sjaka’s levensverhaal, maar ook iets als een narratieve structuur. In het verhaal dat ons in de versplinterde vorm van een dichtbundel wordt verteld, fungeren ze als een ouderwets motief dat een vorm van eenheid schept. Mens Dier Ding is geen epos: het is een dikke bundel met rond de honderd met elkaar verbonden, maar afzonderlijke gedichten.
Iets als algemene geldigheid werd door de eerste critici bepaald niet waargenomen: de tirannieke koning werd bij hen een casus. Mijn eigen lectuur van de bundel verraste me: naarmate ik in de bundel vorderde, vond ik hem steeds beklemmender worden – en dat niet om wat Sjaka uithaalde met zijn tegenstanders. Aan het slot gaat Sjaka ten onder en toen werd zijn lot zelfs aangrijpend. Die gewaarwording zou ik, leek me, niet zo snel hebben bij een historische studie over Sjaka en ook niet bij een traditionele historische roman. Het leek me ook niet helemaal het gevolg van mobieltjes en cake. In verreweg het beste artikel dat over Mens Dier Ding is verschenen, en vooral in de discussie die daarop werd gevoerd, wordt misschien een aanzet tot een verklaring gegeven: de ‘ik’ in de bundel moet niet gezien worden als alleen maar Sjaka, maar als een soort Elckerlijc. Het leidt tot een interpretatie die méér elementen van de bundel weet te integreren. Wat die elementen zijn en welke artistieke keuzes en strategieën daaraan ten grondslag liggen – ik denk dat er vooral een narratologisch begrippenapparaat nodig is om ze te beschrijven. Tegelijkertijd vermoed ik dat zulke keuzes alleen maar mogelijk zijn binnen het eindeloos tolerante genre van de poëzie.
Het artikel is dit artikel van Laurens Ham op De Reactor, met een reactie van Daniël Rovers. Daarin ook verwijzingen naar recensies.
Wordt vervolgd.
Laat een reactie achter