Als het kunstzinnig is om nieuwe woorden te gebruiken, is het Nederlands een uitstekend instrument voor kunstzinnigheid. De Tachtigers werden er in onze literatuur beroemd om, de creatie van nieuwe woorden zoals triltintelen en schuddeschuiven die hun teksten expressiever en bijzonderder moesten maken.
Ik weet eigenlijk niet of je er in andere ook zo’n cultuur van nieuwvormingen heeft ontstaan. In sommige talen – het Chinees, maar in zekere zin ook het Frans – kun je niet zo makkelijk nieuwe woorden maken. In andere talen – het Duits – gaat het nog makkelijker dan in het Nederlands. Misschien is er in onze taal net precies genoeg spanning tussen de mogelijkheid van het nieuwe woord en de afwijkendheid ervan om een dichterlijk procédé te kunnen zijn.
In ieder geval hield Justus de Harduwijn in de zeventiende eeuw ook al van een vreemd woord op zijn tijd.
In het veertigste sonnet van zijn Weerliicke liefden tot Roose-mond stapelen die woorden zich bijvoorbeeld op elkaar:
O nacht-goddinne schoon, o nacht-blinckende Maene,
Die met een silver-schijn aerd ende zee bebleckt,
Als door s’nachts duysterheydt uwen licht-waeghen treckt,
En u moor-peerden fris beposten s’hemels baene;
Die u somtijts verheught dobbel-hoornigh te staene,
En somtijts met een hooft half-sienigh spits ghebeckt,
En daernaer u gheheel en opentlijck ontdeckt,
Als ghy, des nachts cieraet, treckt u vol-aensicht aene;
Gheleydt my, bidd’ ick u, onder een swarte schauw
Van u silver ghelaey, tot mijn lieve Jonckvrauw,
Om wie ick lijden moet dees onrust, en ellende.
Om wie ick langhs dees straet soo dickmael keer en wende,
Aleen en vreese-loos, soo ghy dick hebt ghedaen,
Als ghy om by u lief te rusten zijt ghegaen.
Hoe weten we dat nacht-blinckende, half-sienigh en licht-waeghen nieuwe woorden waren? Totdat alle literatuur gedigitaliseerd is en doorzoekbaar met een genormaliseerde spelling weten we dat niet zeker. Maar vooralsnog zijn die woorden moeilijk te vinden, en hoe dan ook staan er, vooral in de eerste acht regels, wel heel veel opvallende nieuwvormen bij elkaar: ook bebleckt, beposten en ghelaey zijn moeilijk ergens anders te vinden dan bij deze dichter.
De Harduwijn leefde in een tijd waarin de intellectuelen in de Lage Landen hun eigen taal ontdekten; waarin ze deze ineens begonnen te zien als niet alleen een voertuig voor de eerbiedwaardige klassieke mythen zoals het verhaal over de maan en Endymion waarnaar de laatste regel van dit gedicht verwijst, maar zelfs als een taal die boven andere talen uitstak. Juist het feit dat onze taal allemaal compacte woorden heeft die je samen kunt voegen tot steeds weer nieuwe woorden als een humanistische vorm van technisch lego.
De Harduwijn maakt daar hier enthousiast gebruik van om de eerbiedige verwondering over de mysterieuze, al maar van gedaante veranderende maan uit te drukken: nu eens ‘dubbel-hoornigh’ (de twee spitse hoorns van de wassende maan), dan weer eens ‘half-zienig’ (uit het WNT leren we dat het gebruik van zienig als ‘zichtbaar’ op zich al een zeldzaamheid is) en dan weer met vol-aensicht.
Zijn het in de eerste acht regels vooral samenstellingen die het gezicht van het gedicht bepalen, in de laatste zes wordt het wat rustiger. De woorden worden allemaal een stuk korter, en de toon is daardoor een stuk aardser. Dat betekent overigens niet dat er niet nog in ieder geval twee zeldzame woorden zijn, maar dat zijn allebei afleidingen: vreese-loos en, vooral, ghelaey: ‘gelaai’, het almaar laaien, het WNT geeft voor dit woord alleen een vindplaats in een ander gedicht van De Harduwijn.
Zeldzame woorden kennen laat zien hoe slim je bent. Geheel nieuwe woorden zijn de zeldzaamste woorden. Een taal die het de dichter toestaat zulke nieuwe woorden uit zijn mouw te schudden, die moet wel verhevener zijn dan anderen: het Nederlands.
Jan Stroop zegt
'Nieuwe woorden' betekent 'nieuwe samenstellingen'. Dat onze taal daar heel geschikt voor is, was Spieghel al opgevallen. In zijn Twe-spraack (1584) noemt hij ze ‘ghelaschte wóórden’ en hij merkt op dat het Nederlands daar even rijk aan is als het Grieks. Dat doet ook Vondel in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste (1650). Bij hem heten ze koppelwoorden.
Michiel de Vaan zegt
Interessant is ook 'schauw', met d-wegval uit 'schaduw'. http://gtb.inl.nl/iWNTLINKS/DATADIR/paginazy.html?TNZN+Schaduw+117 laat zien dat 'schauw' een Oostvlaamse vorm is, en De Harduwijn kwam uit … Oost-Vlaanderen.