Over Mens Dier Ding van Alfred Schaffer (2)
Onder meer door het motto erbij te betrekken beargumenteert Laurens Ham in De Reactor dat Mens Dier Ding veel méér is dan de casestudy van een dictator. Dat motto komt niet uit een van de boeken over het leven van Sjaka waarop Schaffer zich heeft gebaseerd, maar uit een Franse film met een Engelse titel: Holy Motors van Leos Carax uit 2012. Geen dictator, maar een acteur is daarin het belangrijkste personage: een acteur die van geheimzinnige opdrachtgevers een lijst met rollen krijgt toebedeeld die hij simpelweg moet spelen. Met die rollen intervenieert hij in alledaagse situaties waarin zijn medespelers soms ook acteurs met een opdracht blijken te zijn en soms overduidelijk niet. Logische inconsistenties maken het uiteindelijk onmogelijk om uit te maken wat ‘echt’ is en wat geacteerd: wie normaal in de werkelijkheid rondloopt lijkt niet minder een marionet van een onzichtbare instantie dan het acteurspersonage. Wat vooral gerelativeerd wordt in de film zijn menselijke accessoires als de vrije wil en het verlangen naar zelfbestemming: aan het slot lijken alle grenzen tussen mensen en dieren en tussen mensen en dingen opgeheven. In het slotbeeld, het beeld waarmee de bioscoopganger de avond wordt ingestuurd, krijgen de dingen zelfs menselijke eigenschappen – op een manier die sterk doet denken aan een beroemd verhaal van Bordewijk.
Het dialoogje dat Schaffer als motto heeft gekozen, is halverwege de film te vinden:
‘Je continue comme j’ai commencé, pour la beauté du geste.’
‘La beauté, on dit qu’elle est dans l’oeil, dans l’oeil de celui qui regarde.’
Alors si personne ne regarde plus?
De eerste zin wordt uitgesproken door het acteurspersonage, de tweede tijdens een kortstondige ontmoeting door een van zijn opdrachtgevers. De laatste zin wordt door Schaffer niet tussen aanhalingstekens gezet. We krijgen hem te horen in de film, maar het is niet meteen duidelijk wie er aan het woord is. De dialoog draait om de vraag of de acteur door moet gaan met zijn missie: na een steekpartij met een dubbelganger in een Chinees gangstermilieu ziet hij er vermoeid uit en heeft hij voor sommigen van zijn opdrachtgevers aan geloofwaardigheid verloren. Zelf wijt hij dat aan de afwezigheid van camera’s: steeds kleiner zijn ze geworden – eerst kleiner dan het hoofd van de mens; daarna zijn ze helemaal verdwenen. Wie acteert in een wereld zonder camera’s komt terecht in de werkelijkheid van een paranoicus. De opdrachtgever heeft daar weinig moeite mee: de dood alleen al nodigt uit tot paranoia.
Dat het individu de speelbal is van zijn sterfelijkheid, van wat hem uiteindelijk ontindividualiseert is misschien wel de beklemmende ervaring die door alle maskerades in de film het sterkst wordt overgedragen. Door die maskerades is de film gerecipieerd als een spel met genreconventies – van genres als de Aziatische actiefilm bijvoorbeeld; omdat een acteur de hoofdrol speelt, is hij ook gezien als een traktaat over de lotsbestemming van de acteur. Dat de mens een rol speelt op een speeltoneel is een besef dat al langer de ronde doet; dat hij dat moet doen zonder regisseur die hem in het oog houdt of camera’s die hem liefdevol registreren is een inzicht dat steeds weer opnieuw wordt opgedaan en uiterst intens kan worden vormgegeven. In Holy Motors gebeurt dat, geloof ik, niet: de film ziet niet alleen vol filosofische diepgang en intelligente gelaagdheid, maar vooral ook met uitgesponnen theatrale effecten die een cliché worden op het moment dat je ze ziet.
Aan die film ontleefde Schaffer het motto voor zijn indrukwekkende bundel. Ondanks alles gaat de acteur door: om de schoonheid van het gebaar. De zin die Schaffer niet tussen aanhalingstekens zet, wordt, als je goed luistert, wel degelijk door de acteur uitgesproken die vervolgens aan de tweede helft van zijn opdrachtenlijstje begint. In zijn fraaie artikel over Mens Dier Ding koppelt Laurens Ham het motto in eerste instantie aan Sjaka: de koning wiens noodlot het was om een publiek personage te zijn.
Schaffer maakt aannemelijk dat Sjaka’s leven eigenlijk de omgekeerde tragiek kent: hij weet juist de hele tijd de ogen van het publiek op zich gericht. Het gevolg is dat er van een ‘eigenlijk’ leven geen sprake is: deze man is gedoemd zijn bestaan ter plekke in een actiefilm te zien veranderen.
Na een reactie van Daniël Rovers stelt Ham zijn visie bij: vooral door de dagdroomgedichten die de helft van de bundel innemen, wordt Sjaka steeds meer ‘een Elcerlijck (…), iemand die we allemaal hadden kunnen zijn’. Toch is de ‘echte’, allegorische Elckerlijc uit de herfsttij der middeleeuwen niet iemand die we ‘hadden kunnen zijn’, maar iemand die we volgens een onvermijdelijk fatum zijn. De overvloed aan anachronismen die eerder ter sprake kwam, de dagdroomgedichten, de keuze voor dit motto uit juist deze film en vooral ook een van de meest abstraherende titels uit de recente Nederlandse poëzie: wat mij betreft wijst het allemaal in één richting – een richting die bovendien recht doet aan mijn eerste ervaring als lezer. Mens Dier Ding is geen bundel over een bloeddorstig individu: meer dan iets anders is het een allegorische bundel met een personage dat op de een of andere manier exemplarisch moet zijn.
Hier de eerste aflevering; wordt vervolgd.
Laat een reactie achter