Door Lucas Seuren
Onderzoekers van de South Methodist University en Duke University onder leiding van Alan Brown publiceerden onlangs een artikel waarin ze beschreven dat studenten vaak anekdotes van anderen lenen om hun eigen verhalen te verfraaien. Soms nemen ze zelfs verhalen één-op-één over. Een probleem wat de studenten daarbij konden ondervinden, was dat ze vergaten van wie de anekdote eigenlijk was. Ze konden er zelfs van overtuigd raken dat ze de anekdote helemaal niet geleend hadden: ze creëerden valse herinneringen. Dat kon weer problemen opleveren in gesprekken, want een groot deel van de proefpersonen gaf aan meegemaakt dat hebben dat iemand anders een anekdote vertelde, waarvan de proefpersoon dacht dat dat hem/haar was overkomen. Dat hoefde natuurlijk vervolgens niet te betekenen dat het verhaal daadwerkelijk gestolen was, de proefpersoon kon zich foutief herinneren dat het zijn/haar verhaal was.
Dat kennis een rol speelt in interactie is niet onbekend. Al in 1978 beschreef Robert Stalnaker in een artikel een definitie van common ground of shared knowledge, de kennis die gesprekspartners behandelen als gedeeld. Zijn perspectief was taalfilosofisch, en gebaseerd op formele logica. Als we nog wat verder teruggaan, komen we bij het werk van de socioloog Harold Garfinkel, die in zijn boek Studies in Ethnomethodology beschreef dat gedeelde kennis juist niet op die manier benaderd kan worden: gedeelde kennis is een continu proces van onderhandelingen tussen gesprekspartners. Die gesprekspartners zijn daarbij bezig met de kwestie aan wie kennis toebehoort en hoe erover mag worden gesproken.
We weten uit interactioneel onderzoek dat er veel kennisdimensies zijn die relevant zijn in interactie. Daaronder bevinden zich ook de bron van de kennis (`knowledge source’), relatieve recht op kennis (`relative rights to know/claim’), en autoriteit (`relative authority of knowledge’). Het onderzoek van Brown laat zien dat dit behoorlijk problematische dimensies kunnen zijn. Gespreksdeelnemers houden elkaar verantwoordelijk voor een correct beeld van al deze dimensies, maar als we valse herinneringen hebben kan dat natuurlijk niet zomaar. Gelukkig gaat het vrijwel altijd goed, maar hoe los je een probleem op als je er beide van overtuigd bent dat het jouw anekdote is, jouw herinnering?
Het is in dat opzicht ook erg jammer dat het artikel van Brown geen aandacht besteedt aan hoe mensen omgaan met dergelijke situaties. Wat doet een luisteraar als hij/zij in een situatie belandt waar een gesprekspartner een anekdote vertelt waarvan de luisteraar meent te weten dat het hem/haar is overkomen? Ik heb het idee dat ik iemand er wel eens op heb aangesproken, maar wie durft te zeggen dat dat geen valse herinnering is, die ik gevormd heb om dit stukje te kunnen voorzien van een persoonlijk tintje? Het is uiteraard lastig om natuurlijke data te verzamelen waarin dit soort situaties voorkomen – ik ben het nooit tegengekomen dus het lijkt me een vrij zeldzaam fenomeen; maar misschien dat een leuk experiment uitkomst kan bieden.
Zonder al te filosofisch te willen worden, is wel duidelijk dat we bij een analyse van interactie niet kunnen vertrouwen op wat sprekers denken. Dat wil zeggen, puur omdat een spreker zegt dat hem iets is overkomen, hoeft dat niet te betekenen dat hem/haar dat daadwerkelijk is overkomen. En erger nog, daarvan hoeft die spreker zich niet eens bewust te zijn. De zogenaamd gedeelde kennis die we hebben is dus in de eerste plaats een sociaal fenomeen dat niet per se een reflectie is van werkelijke ervaringen. Het enige wat we kunnen doen, is wat in de conversatieanalyse al gemeengebruik is (en waaraan goed te zien is dat de conversatieanalyse teruggaat op de etnomethodologie van Garfinkel): we geven een hoofdrol aan de interactie en als gespreksdeelnemers een anekdote behandelen als behorend aan de spreker, dan is dat voor onze analyse afdoende. We creëren daarmee in elk gesprek opnieuw onze wereld, onze werkelijkheid.
Laat een reactie achter