Door Michiel de Vaan
emelt zn. ‘muggenlarve’
Nnl. hemelt (1694, van Leeuwenhoek), emelt (1784, Verhandelingenvan de Maatschappy ter bevordering van den landbouw), dialectvarianten emel, hemel, melt ‘larve van de langpootmug’.
Verwante vormen: Middelnederduits amelt, emelte, Oudengels emel, æmil, ymel v. ‘rups’; Noors åme, Elfdaals oma ‘larve, rups’ v.
De Noordgermaanse vormen wijzen op Proto-Germaans *ǣmōn– ‘larve’. Voor de Westgermaanse vormen twijfelt Kroonen 2013: 117 tussen *ǣmilō– en *amilō-. Het eerste zou de verbinding met *ǣmōn– ‘larve’ het duidelijkst tot uiting brengen, maar het Brabants en Limburgs hebben overwegend emelt(e), met een klinker die eerder wijst op *amilō– – tenzij het woord in de twintigste eeuw al sterk door de standaardtaal beïnvloed was. Het grote aantal concurrerende woorden voor ‘emelt’, binnen eenzelfde dialect, kan daarop duiden.
De vervanging van emel door vrouwelijk emelte in het Nederlands en Nederduits verklaart Kroonen uit de invloed van WGm. *hurnutō– ‘horzel’, het vrouwelijk pendant van *hurnuta- ‘horzel’ (vgl. Oudsaksisch m. hornut, v. horneta, MNl. v. hornete, Nhd. v. Hornisse). Het Proto-Germaans kent verschillende andere diernamen met het suffix *-ut-, *-it-, zoals *albut- ‘zwaan’ (Ned. elft), *ganuta- ‘ganzerik’, *heruta- ‘hert’ en *krabita- ‘kreeft’.
Laat een reactie achter