Een van de eigenaardige aspecten van talen is dat ze de hele tijd veranderen, terwijl die verandering mogelijkerwijs allerlei verwarring teweeg brengt. Ooit waren de ei en de ij verschillende klanken, zodat je nog verschil kon horen tussen eis en ijs. Hoe en waarom hebben we dat verschil ooit losgelaten?
Wanneer je dat soort vragen wilt onderzoeken, stuit je al snel op het probleem dat je al snel te laat bent. Voor je opmerkt dat er iets verandert, gebruiken miljoenen mensen de nieuwe vorm al en heb je geen idee meer waar de verandering precies vandaan kwam of hoe ze in haar werk is gegaan. Gelukkig worden we steeds slimmer in het trappen op de staart van een individuele verandering.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit het proefschrift dat Anne-France Pinget binnenkort verdedigt in Utrecht. Zij bestudeert er twee veranderingen in de Nederlandse uitspraak. De eerste is dat de v wordt uitgesproken als een f, zodat vee en fee hetzelfde klinken. Die verandering komt al overal voor, zij het in de ene regio (Groningen) veel meer dan in de andere (Vlaanderen). De tweede is een verandering die slechts sporadisch her en der voorkomt en waarvan we dus niet eens weten of die wel zal doorzetten: dat een b wordt uitgesproken als een p zodat bier en pier dus hetzelfde klinken.
Achteloosheid
Bij zo’n klankverandering gebeuren er twee dingen. Mensen beginnen de v uit te spreken als een f, dat is de ene kant van de zaak. De andere kant van de zaak is: mensen horen ook het verschil niet meer tussen een f en een v, ook niet als mensen dat verschil wel maken. Dat laatste lijkt een zekere zin een logisch gevolg van het eerste: als niemand het verschil meer maakt, hoef je er ook niet meer naar te luisteren.
Een van de verrassende uitkomsten van Pingets onderzoek is nu dat het er echter op lijkt dat de achteloosheid in het luisteren vooraf gaat aan die in het zelf uitspreken. De onderzoekster liet personen uit allerlei Nederlandstalige regio’s woorden inspreken met v’s en f‘en, b’s en p‘s, en ze liet ze ook naar zulke woorden luisteren. Daaruit bleek dat ook mensen uit relatief conservatieve gebieden die het verschil nog wel maakten, het al minder goed konden horen in opnames. Het omgekeerde kwam niet of veel minder voor.
Moeite besparen
Een andere, minstens even verrassende, uitkomst was het spiegelbeeld: in gebieden waar de klankverandering in de uitspraak al zo goed als voltooid was, en iedereen frolijk zegt, kunnen mensen het verschil nog steeds wel een beetje horen (zij het dus stukken minder nauwkeurig dan in de conservatieve gebieden). Het komt er dus op neer dat een verandering begint bij het luisteren, maar dan wordt overgenomen door het spreken, en in dat laatste ook voltooid wordt.
Het resultaat is verrassend in de zin dat je het vantevoren niet kon zien aankomen, maar achteraf valt het toch wel ongeveer te begrijpen. Als twee spraakklanken willen kunnen samenvallen, moeten om te beginnen de sprekers niet al te veel belang hechten aan dat verschil. Er moeten niet al te veel woorden van elkaar verschillen doordat de ene klank a heeft en de andere klank b op dezelfde plek, en mensen moeten daarom niet al te veel moeite doen of er nu a of b wordt gezegd. Pas als dat zo is, kunnen mensen zich ook de moeite besparen om a en b duidelijk van elkaar te onderscheiden.
Familie-uitjes
Aan de andere kant: zolang er sprekers zijn die het verschil wél maken – ook al wonen die sprekers ver weg en zie je ze hooguit op familie-uitjes – heeft het voordeel om nog wel een beetje verschil tussen de klanken te kunnen maken. Wij zullen het verschil tussen vee en fee allemaal, zij het met steeds meer moeite, kunnen blijven horen zolang er in ons midden nog enkelen zijn die het verschil ook echt maken.
AF zegt
Bedankt Marc voor dit goede stuk over mijn dissertatie!