Door Wim Voskuilen
De dichtbundel Als een beek (1975) van Kees Ouwens heeft een zeer bijzondere structuur. Onlangs werden op Neder-L de eerste drie gedichten uit de bundel besproken. Voor mij was dat aanleiding de feiten over de bundel nog eens op een rij te zetten. De structuur ontdek je door een specifieke actie uit te voeren.
In de titels van de eerste vijf dichtbundels van Ouwens wordt er geteld van 1 tot 5. Bij Arcadia, Intieme handelingen en Als een beek tel je woorden en in Klem en Droom letters. Bij de zesde bundel, Afdankingen, wordt dit telprincipe gestaakt. Ook bij Ouwens’ romans speelt tellen een rol, want de titels hebben resp. 2, 4, 4 en 2 woorden. De derde roman heet Een twee drie vier… en verscheen na Droom.
Op de omslag van Als een beek staan de auteursnaam en de titel in witte letters tegen een blauwe achtergrond. Zowel ‘Kees Ouwens’ als ‘Als een beek’ heeft 3 lettergrepen en 10 letters. Bij de titel is dus behalve het aantal woorden ook het aantal lettergrepen en letters van belang. Alle reden om ook in de dichtbundel naar formele, telbare kwesties te kijken. In de bundel vallen een paar dingen op.
Er zijn 42 gedichten, op 2 na hebben alle titels 1 of 2 woorden en er is een duidelijk begin en eind. Gedicht 1, het motto, is titelloos en gedicht 11 heeft een langere titel: Rustpoos aan de rivier met vlottende spiegel. Zo zien we een ‘spiegeling’ van de 1. Ook is er een verbinding met de titel van de bundel want een rivier met vlottende spiegel is als een beek. Het eerste gedicht en het laatste gedicht (Besluit) hebben beide 62 lettergrepen. Naast de feitelijke titel zijn blijkbaar het nummer en het aantal lettergrepen van een gedicht belangrijk.
Gedicht 21 en 22, De wet en De pijl, hebben 66 en 88 lettergrepen. Dat is opvallend omdat De wet op de helft van de bundel staat. De wet heeft drie versregels en telt af in lettergrepen: 23, 22, 21. Van ‘wet’ staan in Van Dale 1976 twee hoofdbetekenissen: I. vaste regel en II. ‘streep ter plaatse waar de kleden van een zegen aan elkaar worden geboet.’ Na De wet kun je in de bundel een streep zetten. Er is een vaste regel om de vlottende spiegel uit gedicht 11 te verwezenlijken.
Je klapt de rij gedichten om en gedicht 11, Rustpoos aan de rivier met vlottende spiegel, staat nu naast gedicht 32, De bijl. Boven en onder deze twee staan aan twee kanten 10 gedichten. Bovenaan staat het mottogedicht naast Besluit. Onderaan staat De wet naast De pijl. ‘geen wet belet de steen te dragen die dekt’ staat hier tegenover een ‘wonder dat ieder begrijpen tart’.
Je kunt de twee rijen ‘vlottend’ maken door de linkse rij met het motto een slag naar boven te schuiven. Rustpoos aan de rivier met vlottende spiegel, gedicht 11, staat nu naast Een zuurstok, gedicht 33. Net als De wet heeft Een zuurstok 3 versregels. Je telt: 21, 22, 20 lettergrepen. Dit lijkt in cijfers de vlottende-spiegelstructuur weer te geven: gedicht 22, De pijl, staat rechts onderaan los en zo zijn er nog 20 spiegelingen. Gedicht 32, De bijl, staat nu naast gedicht 12, De scheiding.
De gedichten spiegelen elkaar op twee manieren en als je wil kun je 21 + 20 = 41 spiegelingen zien. In de commentaren heb ik hier een begin gemaakt. De spiegelingen -correspondenties- kunnen formeel en/ of inhoudelijk zijn. ‘de kleur van reinheid’ in gedicht 4, De kleur, staat naast ‘de geur van ongereptheid’ in gedicht 40, Het vaderland. In gedicht 3, Muren, is de ik ‘minnaar’ ‘van die vier koude muren’ en in 41, Stijfheid, is er ‘het heimweewoord dat naar u scheep gaat’.
De cijfers van de gedichten suggereren in schema gezet een pijl. ‘Kees Ouwens’ en ‘Als een beek’ kun je ook in een vlottende-spiegelstructuur zetten, en in tegengestelde richting laten bewegen als de gedichten en cijfers. Dit alles zie je samen voor je geestesoog. Ouwens wilde in Als een beek de alomtegenwoordigheid van de werkelijkheid verdichten tot één enkel beeld. Misschien is hij daar in geslaagd.
Gert de Jager zegt
Dat het eerste en het laatste gedicht in Als een beek evenveel lettergrepen hebben, vind ik de enig interessante observatie in het bovenstaande. Voor het overige gebruikt u de woorden 'dus' en 'blijkbaar' wel heel lichtvaardig en redeneert u naar de samenhang die u meent waar te nemen toe.
Tussen vrijwel alle gedichten in Als een beek bestaan betekenisrelaties. De spiegelingen die u waarneemt zijn overal waar te nemen en niet alleen tussen paren in uw rijen. Voor het bestaan van die rijen vormen ze geen bewijs en ook geen ondersteunend bewijs.
Dat die rijen bestaan, is het gevolg van wat u een specifieke operatie noemt. Die twee rijen zet u naast elkaar in een schema en vervolgens ziet u een pijl. Dat kunnen we bij elke inhoudsopgave van elke dichtbundel doen en dan zien we ook een pijl. Of een zuurstok.
Uw specifieke operatie is volledig afhankelijk van het feit dat 11 een verdubbeling is van 1. Gedicht 11 wijkt af door de lengte van zijn titel, heeft door zijn titel een relatie met de titel van de bundel en ook nog met gedicht 1 dat juist als enige geen titel heeft. Het getal 11 spiegelt het getal 1 en dat zet uw spiegelmachinerie in gang. In veel gedichtenbundels komen een eerste en een elfde gedicht voor. In een hecht geconstrueerde dichtbundel zullen altijd relaties tussen een eerste en elfde gedicht zijn aan te wijzen – waarschijnlijk zelfs in een niet zo hecht geconstrueerde dichtbundel. In het hecht gecomponeerde Als een beek zijn veel structurele relaties aan te wijzen die zich niet direct uitleveren aan het oog van de lezer. De getalsrelaties die u meent waar te nemen, horen daar mijns inziens niet toe.
Wim Voskuilen zegt
Het idee is om de titel van de bundel letterlijk op te vatten. De gedichten spiegelen elkaar 'als een beek'. Eerst bracht ik dit helemaal niet in verband met gedicht 11. Ik ontdekte spiegelingen tussen de gedichten, eerst uit het begin en het eind van de bundel. De cijfers met de titels gaven toen in een schema gezet de spiegelstructuur weer. Ik vond ook de twee manieren van spiegeling.
Pas veel later zag ik dat plek en titel van de gedichten 11 en 21 de weg wijzen naar deze spiegelstructuur. De twee rijen gedichten kun je in beweging brengen en dan worden ze een 'vlottende' spiegel. De omslag is letterlijk blauw 'als een beek' en sluit hier op aan. Door de plek van De pijl in de bundel en door de beweging van de cijfers denk je aan een pijl.
Natuurlijk zijn er allerlei andere connecties tussen de gedichten. De woorden 'dus' en 'blijkbaar' werden niet lichtvaardig gezet. Als een beek blijkt ook als je louter naar de vorm van de titel kijkt (je telt woorden en letters) een overgangsbundel en dat vind ik erg apart. De link tussen de titel van 11 en de bundeltitel wijzen in mijn ogen op het belang van de afzonderlijke titels. De 'spiegeling' van de 1 viel mij pas recent op.
Wim Voskuilen zegt
Argumenten voor een tweedeling
Deze week werd hier C.F.P. Stutterheim “de meester van de metafoor” genoemd omdat hij daarover een proefschrift schreef. Of de titel ‘Als een beek’ een metafoor is weten we niet want de eerste term van de vergelijking is afwezig. De titel van het werk roept meteen een aantal vragen op.
Je kunt de bundel Als een beek zien als een soort raadsel en er zijn verschillende aanwijzingen voor de oplossing. De spiegeling van de 1 in de 11 lijkt misschien triviaal maar is het volgens mij niet. Ook de 12 en 21 spiegelen elkaar. In een rij van 42 gedichten zet dit de eerste helft van de bundel apart.
Aanwijzingen voor de oplossing zijn al te vinden in gedicht 1. De 5 regels hebben achtereenvolgens 15, 11, 12, 12, 12 lettergrepen. Gedicht 15 heet Smaak. Regel 1 van dit gedicht luidt: ‘Ik zag een beek zich heffen tegen de kracht der zwaarte in in het droombeeld binnenskamers.’
Gedicht 11 heeft de lange titel ‘Rustpoos aan de de rivier met vlottende spiegel’. Het heeft ook een nieuwe tekst. In strofe 1 en 2 van 11 lees je aan het eind een spiegelend ‘st’. In strofe 5 lees je drie keer aan het begin van een woord een v. De intekst ‘st…v’ lees je in regel 5 aan het begin van drie woorden. Smaak lees je nu als ‘Sss…maak’, een opdracht.
Gedicht 11, Rustpoos aan de de rivier met vlottende spiegel, en gedicht 12, De scheiding, zijn nauw met elkaar verbonden. De titel en de laatste twee regels van gedicht 11 tellen 12 lettergrepen. Beide gedichten tellen 10 versregels en de twee titels beschrijven allebei een tweedeling. De titel van gedicht 11 heeft 7 woorden, 12 lettergrepen, 38 letters. Regel 7 van gedicht 12 luidt: ‘bevrucht water tot menigvuldigheid, laak de realiteit’. ‘laak’ als zelfstandig naamwoord betekent 1. beek 2. poel 3. grensscheiding. Gedicht 38 is getiteld Evenbeeld, een synoniem van spiegel.
In gedicht 11 is er een spiegeling van strofevormen. Er lopen spiegelassen tussen strofe 1 en 2 en tussen 3 en 4. De strofes spiegelen een beetje scheef. Gedicht 11 spiegelt ook in de omgeving. Gedicht 9, De vervolgde, en 11 hebben allebei 117 lettergrepen en dezelfde strofevorm (5 x 2 regels). Ook de auteursnaam en de titel op de omslag kunnen een vlottende spiegel vormen. De bundel als geheel is een volgende vierde mogelijkheid.
De helft van de bundel wordt op verschillende manieren gemarkeerd. De gedichten 2 en 20 hebben evenveel lettergrepen (114). Dit legt een brug tussen begin en midden. Gedicht 19 en 20 hebben beide in de eerste twee regels 20 en 21 lettergrepen en kondigen zo gedicht 21 aan. Gedicht 21 telt in lettergreepaantallen af naar het eigen nummer: 23, 22, 21. De titel van 21 is De wet en ‘wet’ betekent zowel streep als vaste regel.
Er is een soort formeel ‘scharnier’ van 21 t/m 26. Gedicht 21 heeft 3 en gedicht 22 heeft 5 versregels, met som 8. Gedicht 23, 24 en 25 hebben dan elk 8 regels en gedicht 26 heeft 6 regels. Gedicht 21 telt 66 lettergrepen en 22 en 26 tellen beide 88 lettergrepen. Ook een verbinding in strofevormen brengt een tweedeling in de bundel. Gedicht 20 heeft 5 + 2 en 21 heeft 3 regels; en gedicht 41 en 42 hebben dan 6 + 3 en 4 regels: er is telkens 1 opgeteld. Eind en begin van de bundel zijn daarbij verbonden, want het eerste en laatste gedicht hebben allebei 62 lettergrepen.
Om begin en eind te verbinden zie je de gedichten nu onder elkaar in plaats van achter elkaar. Na gedicht 21 klap je de gedichten om en je ziet twee rijen gedichten naast elkaar. Een paar voorbeelden van combinaties in de titels: Gedicht 2 Hinde – 41 Stijfheid; Gedicht 11 Rustpoos aan de rivier met vlottende spiegel – 32 De bijl; Gedicht 17 De zoon – 26 Zucht.