Nu is coninck Hendric van Engelandt gekomen tot Bolonien ende sont een bode totten hertoge van Clocestre, hem seggende dat de coninck quame, ende dat hy hem seer geboot tot Helena, die hy boven alle dinck ter werelt lief hadde. “Waerom,” seyde de hertoge, “indien hyse so seer bemint, heeft hyse my doen verbernen met haer twee kinderkens?”
Doen seyde de bode: “O valsche verrader, hebdy de schoonste, edelste ende goedertieren vrouwe verbrant? Soo vliet wech eer de coninck komt, want hy al ’t goet der werelt so seer niet en bemint als hy haer doet!”
Dit hoorende, de hertoge verstont wel dat Helena verraden was, ende wert seer weenende.
Ende korts na desen quam de coninck te Londen, daer hem de hertoge seer blijdelijck ontfinck, ende vraeghde hoet met Helena ware, ende Maria, sijn nichte. Doen antwoorde de hertoge: “Seer wel!”
Doen seyde de coninck: “Gelooft moet Godt zijn dat Hy my soo lange heeft gespaert dat ickse noch sien ende spreecken sal!”
Doen quam d’oude coninginne ende hiet haren sone wellekom met groot misbaer, dat den coninck seer verwonderde, ende seyde: “Moeder, en weest niet droevich, want wy sijn alle ghesont weder ghekeert.”
De moeder seyde: “Och sone, ick hebbe reden om droevigh te zijn, want de moordenaer van Clocestre heeft verbrant de liefste die ic ter werelt hadde, dat is Helena met haer twee sonen.”
Van dese woorden meende de coninck t’ontsinnen ende riep datmen den hertoge doot sloege. Waer af de hertoghe vervaert was ende seyde: “Heer coninck, ’t selve dat ick ghedaen heb, hebdy my geboden te doen …”
Doen seyde de coninck: “Ghy liecht, valsch verrader, want ghy schreeft my datse gelegen was van twee honden, dat valschelijck gheloghen was, wantet twee schoone sonen waren!”
Als de hertoge van twee honden hoorde, so wiste hy wel dattet verraders gedaen hadden, ende meende hem t’ontschuldigen tegen den coninck. Maer de valsche verraedersse sprack tot haren soon: “Haddy Helena soo lief als ghy seght, ghy sout wel terstont wrake doen over hem diese verbrandt heeft met haer kinderkens!”
Doen vraechde de coninck den hertoghe hoe hy Helena dorste verbernen. De hertoge antwoorde dat hyt hem bevolen hadde met neghen brieven, beseghelt met des coninck principael zegel, “’twelck ick begeere soo voor recht te toonen.”
Doen seyde de coninc: “Kondyt voor recht toonen, soo verdrach ick der misdaet.”
Ende doen ginck de coninck met de heeren op ’t palleys, daer d’oude verradersse oock quam, vragende haren sone waerom hy den ghenen niet en doode die sijn kinderen hadde verbrandt.
Binnen desen quam een vreemde bode tot coninc Henrick ende seyde: “Heer coninck, hier buyten is mijn heer den coninck Anthonis van Constantinopelen, ende begeert dat hy in u stadt logeren mach om wel te betalen.”
Doen reet hem de coninck tegen met sijne heeren ende vraeghde hem wien hy ware ende wat hy socht. Coninck Anthonis seyde: “Ick soecke de schoone Helena, mijn dochter.”
Doen seyde coninck Henrick: “Ick ben oock bedroeft om een die Helena hiet, die de hertoghe van Clocestre verbrant heeft met haer twee sonen, ’t welck hy bekoopen sal eer lanck!”
Doen dat coninck Anthonis hoorde, veranderde hem sijn bloet ende vraeghde wat vrouwe datse was, ende van wat lant. Doen seyde coninck Henrick dat hy ’t niet en wiste, maer hy vertelde hem hoe hyse gevonden hadde by een fonteyne, ende hoese hem geseyt hadde datse uyt haren lande gevloden was om dat haer vader haer wilde trouwen tot een wijf, ende hoe hyse troude tegen sijns moeders danck, makende haer coninginne van Engelant. Dit hoorende, coninck Anthonis riep met luyder stemme: “Och, mijn lieve dochter Helena, sydy doot? Dat sal my oock mijn leven kosten!”
Met dese woorden wert coninck Henrick so seer bedruckt datmen nauwelijck en wiste wiemen eerst troosten soude. Ende sijn soo nae Londen gereden.
Helena van Constantinopel, hoofdstuk 16
Hoe coninck Hendrick weder te lande quam, daer hem sijn moeder willekome hiete.
[16]
* *
*
Hoofdstuk 16 in een synoptische, tweetalige (Nederlands-Frans) editie, met daarin verwerkt de versie in De vrouwen-peerle en de druk van de weduwe van Jehan Treperel, Paris ca. 1510.
Een woord dat u niet kent, kunt u opzoeken in het on-line Woordenboek der Nederlandsche Taal
Laat een reactie achter