Doen den capiteyn vanden schepe Helena haer bede gheconsenteert hadde, soo vielse op haer knien, God aenroepende met devoter herten, ende seyde:
Ghy weet, mijn Godt waerachtigh,
Dat ick ontvloden ben met sinnen voordachtigh
Mijnen vader prachtigh,
Dat openbaerlijck is bekent.
Maer my te beschermen en ben ick niet machtigh
Sonder u goedertieren hulpe krachtig,
Die ick ben verwachtigh
Gelijck ander. O hemels Regent,
U Goddelijcke ooghen tot my waerts wendt,
Ende wilt my barmhertighlijck aensien,
Dat ick mach blijven ongeschent.
Wilt my behoeden, O Heer der Heeren!
Behoet my van dese boeven hier ontrent,
Dat ick magh blijven in mijnder eeren,
Op dat ick magh uwen lof vermeeren.
Ende Godt heeft verhoort het ghebet vande bedruckte Helena, ende daer is terstont een groot onweder gekomen ende heeft het schip in stucken gheslaghen, soo datse al verdroncken die daer in waren. Maer Helena bleef vlietende op een stuck vanden schepe, by Godts wille, twee daghen ende twee nachten, ende quam met de vloet in E[n]ghelandt aen eenen boomgaert, daer de tacken vande boomen over ’t water hinghen, die Helena greep ende trock haer selven soo te lande ende is gaen sitten inden hof, haer rustende.
Helena van Constantinopel, hoofdstuk 7
Hoe Helena op haer knien viel, Godt aenroepende met seer groot betrouwen.
[7]
* *
*
Hoofdstuk 7 in een synoptische, tweetalige (Nederlands-Frans) editie, met daarin verwerkt de versie in De vrouwen-peerle en de druk van Jean Trepperel, Paris ca. 1510.
Een woord dat u niet kent, kunt u opzoeken in het on-line Woordenboek der Nederlandsche Taal
Laat een reactie achter