Als nu Helena by nae doot in den boomgaert sat, so quam daer coninck Henrick spaceren met sijn edelen ende vondt de schoone maecht daer sitten ende seyde: “Jonckvrouwe, hoe komdy hier, en[de] wie heeft u kleederen so bedorven?”
Doen seyde Helena: “Heere, en vraeght my nu niet meer, maer doet my een luttel broots of ’t herte sal my beswijcken.”
Met dien viel sy in onmachte. Ende de coninck hiel haer hooft in sijnen schoot ende stack haer kruyt inden mont soo datse weder bequam. Doe vraeghde haer de coninck anderwerf hoe haer kleederen so vuyl waren. Doen seyde Helena: “Ick was in een schip met kooplieden op de zee, daer ons de roovers vonden ende doodense alle die int schip waren, sonder my. Ende de roovers wilden my verfortseren ende onteeren. Maer daer quam eenen grooten storm die het schip in stucken sloegh, ende sy verdroncken al die int schip waren, sonder ick, die kome ghedreven twee daghen ende twee nachten lanck op een stuck vanden schepe tot dat ick hier in desen boomgaert gekomen ben.”
Als de coninck dit hoorde, hadde hy medelijden ende heeftse op een peert gheset ende binnen Londen ghebracht, want hem wel dochte datse een wel gheboren maecht was ende van edelen geslachte om datse met goude laken gekleet was.
Helena van Constantinopel, hoofdstuk 8
Hoe de coninck Helena in den hof vont sitten.
[8]
* *
*
Hoofdstuk 8 in een synoptische, tweetalige (Nederlands-Frans) editie, met daarin verwerkt de versie in De vrouwen-peerle en de druk van Jean Trepperel, Paris ca. 1510.
Een woord dat u niet kent, kunt u opzoeken in het on-line Woordenboek der Nederlandsche Taal
Laat een reactie achter