Ik herinner me smurfentaal. Aan het eind van de jaren negentig kwam er ineens aandacht – in eerste instantie in Het Parool – voor het feit dat jongeren, vooral jongeren uit etnische minderheidsgroepen, een eigen taalgebruik hadden ontwikkeld. De journalist gebruikte daar die term smurfentaal voor omdat hij dacht dat het om een vereenvoudigd soort taalgebruik ging; dat die jongeren zich maar een beetje onbeholpen uitdrukten.
De Amsterdamse taalkundige en schrijver René Appel raakte als een van de eerste geïnteresseerd in het fenomeen. De naam smurfentaal was wel erg denigrerend en daarom stelde hij een andere term voor: straattaal, ook omdat sommige jongeren dat zelf gebruikten. Die term is sindsdien, in ieder geval in de vakliteratuur, blijven hangen.
In een onlangs verschenen artikel bespreken Leonie Cornips, Jürgen Jaspers en Vincent de Rooij de geschiedenis van de term sindsdien. Ze laten zien hoe het woord, ondanks Appels goede bedoelingen, in de loop van de tijd vooral in de populaire pers een aantal negatieve connotaties krijgt. Ook wijzen ze op het opvallende feit dat in Vlaanderen niet alleen de term straattaal niet bestaat, maar dat er eigenlijk geen equivalente term is om de verschijnselen die in Nederland zo genoemd worden, te beschrijven.
Keuze
Ze hebben het volgens mij deels ook een beetje mis. In hun artikel gaan ze ervan uit dat de term door Appel (of eventueel door de door hem geciteerde jongeren) gemunt is, maar feitelijk was hij ouder. “Voor 1990 kwam hij niet voor in de kranten”, schrijven ze bijvoorbeeld, maar een eenvoudige zoekopdracht op de KB-site Delpher geeft al honderden vindplaatsen in kranten en boeken, ver voor 1990. Ook het WNT geeft al een definitie van straattaal: “Taal zooals men die op de straat hoort, t.w. platte en ruwe taal.” Het is daarom ook niet per se waar dat de term in de loop van de tijd negatieve connotaties heeft verworven; de oude connotaties kunnen doorgeklonken hebben.
Veel samengestelde woorden met straat- hebben trouwens negatieve associaties (straatmeid, straatmuzikant), dus dat deze in het geval van straattaal voort zijn gekomen uit de stereotypen die mensen hebben over jongeren uit minderheidsgroepen is ook niet duidelijk. Eigenlijk heeft Appel indertijd vooral een wat ongelukkige keuze gemaakt.
Nationale taal
Cornips, Jaspers en De Rooij gebruiken de casus straattaal vervolgens om zich nogal af te zetten tegen allerlei (om niet te zeggen: vrijwel alle) andere taalkundigen: “language names matter a great deal to people, not to mention that many linguists in other areas of the academy are far less concerned about the idea of languages and using language names”. Kortom, zowel de mensen voor wie de namen van talen belangrijk zijn als degenen voor wie deze niet belangrijk zijn hebben het bij het verkeerde eind.
De schrijvers wijzen er omstandig op dat taalnamen nooit politiek neutraal zijn; door een taal te benoemen, classificeer je haar en de mensen die haar gebruiken al. Wanneer ik Nederlands zeg, zitten daar allerlei ideeën aan vast over standaardtaal en nationale taal en wat niet al. Zeg ik straattaal, associeer ik de sprekers met de straat.
Zenuwachtig
Mij lijkt dat nogal een open deur. Het geldt voor ieder woord dat je gebruikt om iets te beschrijven dat op enigerlei wijze met mensen in verband staat: zodra ik het benoem, leg ik het vast en zeg ik dus iets over mijn eigen wereldbeeld. Wanneer ik Jip een jongen noem en Janneke een meisje, maak ik keuzes voor beide silhouetjes over hun identiteit. Je kunt daar niets aan doen. Je kunt wel beweren dat die andere taalkundigen “in other areas of the academy” languagized zijn, geobsedeerd door het begrip ’taal’, maar door over ‘speech practices’ te spreken, deel je de wereld ook weer in, dat is nu eenmaal het lot van de taalgebruiker.
Cornips en haar coauteurs erkennen ook wel dat zij eigenlijk ook geen uitweg hebben uit dit moeras en eindigen hun artikel zelfs met de verzuchting dat “als het gaat om taalkundige labels, we nooit de slaap der rechtvaardigen kunnen slapen en voortdurend gevoel moeten ontwikkelen voor hoe politiek de labels van speech practices zijn.”
Ik geloof dat dit de woorden te serieus neemt, en ze te weinig ziet als instrumenten die je kunt gebruiken waarvoor je ze nodig hebt – de werkelijkheid tijdelijk op een bepaalde manier opdelen – waarna je ze weer weggooit.
Geen enkel woord is te vertrouwen, dat geldt niet aleen voor taalnamen. Uitgerekend taalkundigen zouden dat moeten weten.
Gosse Bouma zegt
Hedendaagse straatttal op twitter
http://www.let.rug.nl/gosse/twitter-clusters/paths/766.html
http://www.let.rug.nl/gosse/twitter-clusters/paths/940.html
http://www.let.rug.nl/gosse/twitter-clusters/paths/958.html
(Clusters met het woord wollah, clusters gemaakt op basis van tweets mbv googles fantastische word2vec)
Redactie Neder-L zegt
Dank je wel, Gosse! Wil je hierover niet eens een stukje schrijven voor dit blog?
Anoniem zegt
Beste Marc,
Graag licht ik ons punt over de ouderdom van het label ‘straattaal’ toe dat je aandacht getrokken heeft. Helaas is onze tekst niet helder overgekomen. Natuurlijk is het woord ‘straattaal’ veel ouder maar het gaat om het woord zoals dat refereert aan de talige variëteit waar wij het hier over hebben: “as a name for the base variety of Dutch youth from recent immigrant communities”.
Leonie
Marc van Oostendorp zegt
Ja, maar mijn punt is dat de negatieve associaties niet per se aan het woord zijn gaan kleven in de tijd sinds Appel de term muntte. "De oude connotaties kunnen doorgeklonken hebben," zoals ik hierboven schrijf.
Anoniem zegt
Ja dat is precies het punt dat we wilden maken namelijk dat iets als smurfentaal benoemen als straattaal niet een bijzonder gelukkige keuze was. Maar dat hebben we dus niet helder genoeg geschreven!
Leonie