Martijn, die een van Helenen kinderen was, [was] een devoot jonghelinck, so dat hy des nachts metten bisschop te metten ginck. Soo gevielt op eenen tijt als Martijn de trappen met haesten soude af gaen, soo hadde den vyant, die alle deucht benijt, erweten geleyt op de trappen. Ende als Martijn afgaen soude, soo viel hy van boven neder, soo dat hy langen tijt lagh sonder spreecken. Ende als hy bekomen was, seyde hy: “O Heere Jesu, ick dancke U dat Ghy my [tegenspoet] verleent hebt in Uwen dienst.” Ende is ten lesten weder de trappen op gegaen na sijn bedstede ende ginck weder te bedde leggen ende seyde: “O Heere, ick dancke U dat Ghy my wat wederspoets toe seynt, want het is een kleyne pijne tegen de pijne die Ghy voor my geleden hebt.” Ende hy is in slape gevallen.
Ende hem dochte dat voor sijn bedde quam sinte Agnes met een salfbusse ende Maria Magdalena. Ende de moeder Godts quam ende dede de salfbusse open ende bestreeck hem daer mede, ende wert genesen. Ende doe greep hy de salfbusse in sijn hant. Doe vraechde hem onse Vrouwe waerom hy dat dede. Hy seyde: ofte hy hem meer quetste, soo mocht hy hem genesen. Doe werden de vrouwen lacchende ende scheyden van daer. Ende Martijn ontwaeckte ende vont de busse in sijn hant.
Helena van Constantinopel, hoofdstuk 23
Hoe Martijn te Tours vande trappen viel.
[23]
* *
*
Hoofdstuk 23 in een synoptische, tweetalige (Nederlands-Frans) editie, met daarin verwerkt de versie in De vrouwen-peerle en de druk van de weduwe van Jehan Treperel, Paris ca. 1510.
Een woord dat u niet kent, kunt u opzoeken in het on-line Woordenboek der Nederlandsche Taal
Laat een reactie achter