Het is natuurlijk wat provocerend om een boek over taalstrijd te beginnen met de een inleiding waarvan de ondertitel luidt Talen bestaan niet, zoals de Antwerpse anglist Frank van Splunder doet. Waarom zou je vechten over dingen die toch niet bestaan?
Het is natuurlijk in zekere zin waar dat talen niet bestaan. Het Nederlands is geen duidelijk afgebakende grootheid. Welke woorden horen tot de taal? Dat zijn er in ieder geval meer dan in Van Dale staan – al is het maar omdat er steeds nieuwe woorden bijkomen. Welke mensen spreken er Nederlands? Dat hangt er onder andere van af hoe lang iemand op cursus moet voor we hem of haar in onze gelederen accepteren. Het hangt ervan af welke geografische gebiede we precies als Nederlandstalig rekenen.
Talen zijn daarmee strikt genomen geen discrete, telbare eenheden. Ik geloof dat het Noam Chomsky was die eens zei dat het net zo min zin heeft om te spreken over bijvoorbeeld ‘de Franse taal’ als over ‘de Franse lever’. Mogelijk lijken de levers van Fransen na langdurige consumptie van wijn en foie gras iets meer op elkaar dan op die van Nederlanders of Amerikanen, maar dat betekent nog niet dat je van iedere willekeurige lever kunt zeggen of hij Frans is.
Pretentie
Zo is het ook met taal: iedere mens spreekt net een beetje anders als een ander, en er zijn geen objectieve gronden om het continuüm aan taalverschillen af te bakenen in een paar van elkaar onderscheiden gebieden. In ons (niet bestaande) taalgebied heeft Joop van der Horst een soortgelijk standpunt verdedigd.
Ook Van Splunder zet in dit boek in heldere taal uiteen waarom het idee van de telbare taal een mythe is, een fictie die in Europa ontstaan is en veel te maken heeft gehad met natievorming. Machthebbers wilden van de onderdanen in hun gebied een eenheid maken en de pretentie dat wij in de Nederlanden één en dezelfde taal spreken, en dat deze taal anders is dan het Duits, hielp daar dan bij.
Rassenrellen
Dat is ongetwijfeld allemaal waar, maar het is de vraag of daarmee talen niet ‘bestaan’. Je zou zeggen: dat hangt ervan af wat je precies met dat ‘bestaan’ bedoelt. Voor sommige vormen van taalkundige analyse is het zinnig om op deze manier te opereren: als je de woordenschat wil bestuderen die sprekers in hun hun hoofd hebben, is het zinnig om te weten dat geen twee sprekers waarschijnlijk precies gelijk zijn.
Tegelijkertijd: je kunt op deze manier ook betogen dat geld niet betstaat: er zijn alleen papiertjes met inkt erop, en kolommen met getallen op een computerscherm. Of dat de natiestaat niet bestaat. Of ras. Het zijn allemaal maar afspraken die we hebben gemaakt, en meestal op politieke gronden. Je schiet echter weinig op met die constateringen als je economische onlusten, de Tweede Wereldoorlog of rassenrellen wilt bestuderen.
Competent
Als talen niet bestaan, hoef je ook geen boek over taalstrijd te lezen of te schrijven. Bovendien weten we uit allerlei filosofisch en taalfilosofisch werk (van Popper tot Searle) dat dingen waarvan we bij afspraak bepalen dat ze bestaan dus ook bestaan.
Het is een nadeel van Van Splunders boek dat hij dit soort overwegingen niet maakt, maar weer doorgaat naar de volgende beschouwing. Wat hij heel competent doet in Taalstrijd: allerlei inzichten uit wetenschappelijk onderzoek – over de gecompliceerde verschillen tussen Nederland en Vlaanderen met betrekking tot taalbeleid, over de manier waarop het Engels zich over de wereld verbreidt – op een heel toegankelijke manier uitleggen. Je krijgt als lezer een aardig inzicht in hoe academici zoal over taal denken.
Parade
Wat hij jammer genoeg niet doet: die verschillende inzichten op elkaar betrekken. Je kunt wel uitleggen dat het Engels volgens het systeem van Abram de Swaan als een ‘hypercentrale’ taal fungeert: doordat je zo overweldigend veel met die taal kan, is hij inmiddels voor vrijwel iedere wereldburger aantrekkelijk om te leren. En omdat steeds meer mensen de taal beheersen, kun je er steeds meer mee. Dat is een mooi inzicht, maar verhoudt zich maar lastig met het fictieverhaal.
Waar we eigenlijk behoefte aan hebben, is een manier om al die gedachten in een beter kader te gieten, één waarin de verschillende manieren om over taal te praten, buiten maar vooral binnen de wetenschap, met elkaar kunnen verbinden. In Van Splunders boek blijft het vooralsnog toch vooral een parade van gedachten.
Taalblog Milfje Meulskens heeft toevallig vandaag ook een bespreking van dit boek.
Laat een reactie achter