Door Michiel de Vaan
stelpen ww. ‘doen ophouden’
Vroegmiddelnederlands stelpen (1240), gestelpen ‘doen stilstaan, doen ophouden’ (1265–70), stelpen ‘ophouden’ (1287), stulpen ‘doen stoppen’ (ca. 1400). Reeds in de 13e eeuw voornamelijk gebruikt voor het ‘doen stilstaan’ van bloed en het ‘doen ophouden’ van wonden, ziektes, plagen en dergelijke. Vroegnieuwnederlands stelpen(1511), stulpen (1539) ‘doen ophouden’, stulpen = stelpen ‘doen ophouden; verbergen (onder een deksel)’ (1599); overstelpen (1574), overstulpen (1595), overstolpen (1596) ‘geheel bedekken, overladen’; bestelpen (eind 16e eeuw), bestulpen (1612), bestolpen (1602) ‘bedekken (met), bedelven (onder)’. De vorm stulpen kan zowel uit stelpen komen (type schulp uit schelp) als uit stolpen (als in het zn. stulp uit stolp). Maar een tekstregel als ’t kan … de wonde wel bestolpen, maar niet stelpen bij Camphuyzen (1620) toont aan dat bestelpen en bestolpen beide bestonden.
stolpen ww. ‘doen stoppen; met een stolp bedekken’
Mnl. stolpen ‘met een stolp bedekken’ (1458), omstolpen ‘omkeren, omslaan’ (1465–1485), Vnnl. stulpen (1514), stolpen (1515) ‘omslaan, omvallen; met een stolp bedekken’, omstulpen ‘binnenste buiten keren’ (1599). Mnl. stolpelinghe bw. ‘voorover’ (ca. 1400), Vnnl. stolpelink ‘ondersteboven’ (1561).
Verwanten vormen: Modern Westerlauwers Fries stjelpe, Middelhoogduits stelfen ‘stuiten’ (1x, ca. 1450), Mnd. stalpen ‘stilstaan’, Oudzweeds stiælpa ‘omvallen’, Oudnoors stelpa ‘tegengaan, verhinderen’; Mnd. stulpen ‘met een stolp bedekken’, Mohd. stolpern, stolpen ‘struikelen’.
Voor het Nederlands zijn in elk geval stelpen ‘doen stilstaan’ en stolpen ‘met een stolp bedekken; omkeren’ oud, waarbij de betekenis ‘omkeren’ uit de vorm van de stolp kan zijn voortgekomen. Daarop wijst ook het bijwoord stolpelinge ‘voorover, ondersteboven’, dus eigenlijk ‘stolpsgewijs’. Naast een Proto-Germaans werkwoord *stelpan- of *stelpōn- ‘stuiten; omvallen’ is in het Westgermaans een variant *stulp- gevormd, mogelijkerwijs met de iteratieve betekenis ‘steeds weer stilstaan, struikelen, omvallen’. Daarvan is een zn. *stulpan- of *stulpō– ‘rond deksel’ afgeleid dat in Nnl. stolp (Mnl. stolpe, Vnnl. stolpe, stulpe, Mnd. stulpe) bewaard is. Er zijn geen zekere verwanten van *stelp- buiten het Germaans.
Laat een reactie achter