Een ingewikkelde syntaxis geldt niet als aanbeveling voor een schrijver. Van moderne Nederlandse auteurs als Maartje Wortel worden de korte zinnen geprezen (bijvoorbeeld <hier>). Iedere bijzin doet de wenkbrauwen fronsen, zo is de formule, en iedere nominalisering jaagt een percentage aan lezers weg.
Dat zal wel een van de redenen zijn waarom het proza van P.C. Hooft niet bij AKO ligt. In zijn gedichten is zijn zinsbouw echter meestal wat minder barok. De zinnen uit dit sonnet kunnen zich, afgezien van de lengte, zogezegd meten met die van Maartje Wortel:
Men voede’ Achilles op, met mergh wt leeuweschoncken
Dies siedende’ oorloghsucht reed door sijn leeden rap.
Van rusten wierdt hij mat: van woelen frisch: en schrap
Stondt hij veel liever, dan hij stack in lust versoncken.
Maer Huighens inborst, die voor sógh heeft opgedroncken
Der eedle konsten, klaer en sinnesujvrend sap,
Vlamt op het eerlijck’ fraeij. Waer nae sijn vrijerschap
Wt allen ijver rent, geprickt van heilghe voncken.
Dies luistren nu sijn lujt, sijn stem, sijn streelend dicht,
Nae wetten van dien geest op alles afgericht.
Nae dese schickt zich ’t pujck zijnre’ wtgeleesen zeeden.
Doch dit ’s maer voorspel. T’hans de welvaert van sijn landt
En vrijgevochten volck, aenstellen wil haer trant,
Op maetslagh eener siel soo vol van rijm en reden.
Dat wil niet zeggen dat je niet moet puzzelen. Neem bijvoorbeeld de zin die begint met Maer Huighens… (Die zin moet je overigens uit je hoofd leren wanneer je weleens wijsneuzen tegenkomt die vinden dat je zinnen niet met maar mag beginnen.) Daar staat een bijzin in met bovendien een wat afwijkende woordvolgorde (‘die voor zog heeft opgedronken sap’ in plaats van ‘die sap heeft opgedronken voor zog’), maar bovenal wat betekenen vooral de laatste woorden?
Huygens’ inborst vlamde op ‘het eerlijke fraai’? Bij de Koninklijke Bibliotheek denken ze dat dit ‘deugdzame schoonheid’ betekent. Dan zou fraeij dus een zelfstandig naamwoord moeten zijn, maar ik kan geen andere voorbeelden vinden waar dit woord op die manier gebruikt is. Ook het WNT noemt er geen. Bovendien is dan de vraag waarom er een bepaald lidwoord voor zou staan, en waarom je niet zou zeggen vlamt op eerlijk fraai.
Mij lijkt het dan ook logischer als het eerlijke als zelfstandig naamwoordnaamwoordgroep gebruikt wordt, en fraai er als een bijwoord bij staat. Dan vlamt Huygens inborst dus op de eerbaarheid, en doet dat op een mooie manier.
Ik zie niet dat deze oplossing ergens ooit gegeven is in de Hooftologie, en voor de betekenis maakt het natuurlijk ook niet veel verschil. Het lijkt me op zijn minst een mogelijke – een dubbelzinnigheidje dat we te danken hebben aan het syntactisch meesterschap van Pieter Corneliszoon.
Hannes Minkema zegt
Een bijvoeglijk naamwoord gebruiken als zelfstandig naamwoord is toch niet zo ongewoon? Een paar voorbeelden uit mijn mouw (en de laatste van Vondel):
– De vlieger verdween in het oneindige blauw.
– Een voor een kozen de schepen het donkere, zwijgende nat.
– "Vrouw Natuur smolt al heur gaven In dit eenigh schoon."
Ik denk dat ik deze stijlfiguur al vaker ben tegengekomen in oude poëzie. Het gedicht lezende vatte ik 'het eerlijck fraeij' althans moeiteloos op in de door de KB aangehangen betekenis.