Door Bas Jongenelen
Het klassiek Grieks en het Latijn kenden het metrum: de regelmatige afwisseling van lange en korte klinkers. In de moderne talen is er sprake van een ander soort metrum: de regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Met moderne talen bedoel ik de moderne talen die ik ken, zo ongeveer de Romaanse en Germaanse talen. Met ‘die ik ken’ bedoel ik niet dat ik die talen dan allemaal spreek of kan verstaan, maar dat ik die talen wel eens gehoord heb – enfin, u begrijpt me wel. Hoop ik. Het klassieke metrum kunnen wij niet horen, een lange a die onbeklemtoond is, krijgt toch het streepje in plaats van het boogje, en dat vinden wij heel gek.
Als wij een fantasietaal maken met een metrum, dan houden wij onze moderne manier van metriek aan, getuige deze regel uit een liedje van K3:
Mamasé, mamasa, mama saka mumba.
Het is een anapest op basis van klemtoon: mamaSE mamaSA mama SAka mumBA. Niemand komt op het idee om in een fantasietaal iets te doen met lange en korte klinkers. Daarom is het vertalen van metrische poëzie van een auteur als Horatius een verzoeking. Hoe zet je dat klassieke metrum om in een modern metrum? En wat doe je met rijm? De Romeinen waren rare jongens, want ze hadden niets met rijm. Marc van Oostendorp schreef onlangs hier op Neder-L een bespreking van Pluk de dag, een vertaling van vijftig oden van Horatius, door Paul Claes. Dit soort poëzie moet tweetalig uitgegeven worden, zodat je als lezer ook de brontekst kunt lezen. Dat is in Pluk de dag het geval, het is een mooi boekje geworden.
Nu het in de poëzieweek dan toch over het metrum gaat, wil ik hier de eerste Nederlandse vertaling van Doctor Syntax onder de aandacht brengen. In 1812 bracht William Combe Doctor Syntax in search of the picturesqueop de markt. Een boek met tekeningen over een dominee die een boek wil schrijven over de schilderkunst. Hij trekt hiervoor door Engeland op zoek naar goede schilderkunstige onderwerpen. Tijdens deze zoektocht valt hij in het water, moet hij een boom in klimmen omdat hij aangevallen wordt door een stier, wordt hij beroofd en wordt hij keer op keer dronken van de goede ale die in allerlei prettige herbergen en andere onderkomens ruimschoots voorhanden is. Uiteindelijk loopt het toch nog goed af met de brave man: hij krijgt een goedbetaalde aanstelling als dominee (300 pond per jaar).
Vorig jaar (2015) verscheen bij uitgeverij Ad Donker de eerste Nederlandse vertaling van dit rare boek, door Martin Hulsenboom: Doctor Syntax op zoek naar het pittoreske. Het is geen tweetalige uitgave, dat is niet echt een probleem, maar een beetje jammer is het wel. Het verhaal is weliswaar in metrisch Engels geschreven, maar het Engelse metrum is gelijk aan het Nederlandse. Beide talen hebben de beklemtoning van lettergrepen als uitgangspunt om het metrum te bepalen. De jambe is in beide talen de regelmatige afwisseling ‘onbeklemtoond-beklemtoond’. Oftewel paDAM paDAM paDAM paDAM.
Althans, in de Engelse Doctor Syntax stopt daar de jambe, in de Nederlandse vertaling loopt hij nog een voet door: paDAM paDAM paDAM paDAM paDAM. Combe gebruikte de jambische tetrameter, vertaler Hulsenboom de jambische pentameter. Door deze twee extra lettergrepen kon de vertaler ‘recht […] doen aan de strekking van de originele tekst’ (zo schrijft hij in zijn nawoord op pagina 206). Voor wat de jambe doet, had het boek niet tweetalig hoeven zijn, maar dat er per regel twee lettergrepen extra zijn, maakt me toch wel nieuwsgierig naar het origineel. Is het Engels aanwijsbaar beknopter dan het Nederlands?
Wat mij ook benieuwt, is of er in het Engels veel gebruik is gemaakt van de extrametrische lettergreep. In het Nederlands eindigen veel woorden onbeklemtoond. Een rijmend gedicht maakt daardoor veel gebruik van vrouwelijk rijm. Deze onbeklemtoonde eindlettergreep telt niet mee in de telling van de voeten, dus paDAM paDAM paDAM paDAM paDAM pa blijft vijfvoetig, ook al zijn er elf lettergrepen. In het Engels komt vrouwelijk rijm veel minder voor. De verhouding tussen de vrouwelijke regels van Hulsenboom en van Combe is nu niet te achterhalen. Dat is een beetje jammer.
Een tweetalige uitgave zou twee keer zo dik geworden zijn, dus ik begrijp goed dat de uitgever daar niet voor gekozen heeft. Toch is het bij teksten waar metrum en rijm belangrijke ingrediënten zijn fijn zijn om ook de brontekst bij de hand te hebben.
Is het nu thans heden ten dage nog wel te doen om zo’n 170 pagina’s vol jambische pentameters te lezen? Nou, ik moest er wel een beetje inkomen. Het duurde even voor het verhaal en de stijl me te pakken had. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de humor. Negentiende-eeuwse grappen zijn toch echt anders dan eenentwintigste-eeuwse. Doctor Syntax is een loser die het verdient om beet genomen te worden, maar daar gaat het verhaal dan weer niet over. De loser blijkt best sympathiek en de lol zit hem er blijkbaar in hij steeds door sympathieke mensen gered en bijgestaan wordt – hetgeen hem dus geen losermaakt. Toen ik eenmaal doorhad dat de humoristische spanning zat in het loser-achtige en het sympathische, werd de jambische dreun draaglijk en bleef er een alleraardigst tijdsdocument over dat veel zegt over het begin van de negentiende eeuw.
En om de vraag die in de titel staat te beantwoorden: ik weet het niet.
William Combe, Doctor Syntax op zoek naar het pittoreske, met illustraties van Thomas Rowlandson, vertaald door Martin Hulsenboom. 208 blz., €27,50, ISBN: 97890 6100 702 9
Anoniem zegt
Voor de brontekst hoef je alleen maar te zoeken naar "Doctor Syntax in search of the picturesque". Dat levert op Google direct de volgende hits op: https://archive.org/details/tourdoctorsynta02combgoog en https://books.google.nl/books/about/The_Tour_of_Doctor_Syntax.html?id=v48VAAAAYAAJ&redir;_esc=y
Anoniem zegt
De Romaanse talen werken niet met een afwisseling tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, maar met lettergreeptelling.
Paul Claes