Onverwachte taalvragen aan de Nationale Wetenschapsagenda (13)
Door Marc van Oostendorp
<
Je kunt je best voorstellen dat iemand zich eens achter de oren krabt, zich het volgende afvraagt en dat dan instuurt naar de Nationale Wetenschapsagenda:
- Hoe komt het dat de grammatica van oude talen, zoals Grieks en Latijn, ingewikkelder is dan die van moderne talen, zoals Nederlands en Engels? Sinds de opkomst van de eerste beschavingen en de uitvinding van het schrift is de maatschappij steeds complexer geworden. Hierdoor is ook het belang van goede communicatie toegenomen. Hoe is het dan te verklaren dat de voornaamste vorm van communicatie, onze taal, steeds simpeler wordt? We gebruiken geen naamvallen meer, geen mannelijke of vrouwelijke woordvormen meer, nog maar weinig verschillende werkwoorduitgangen. Hoe komt dat?
Sterker nog, er wordt door allerlei taalkundigen gewerkt aan iets wat uiteindelijk deze vragensteller zou moeten kunnen bevredigen. We zijn er alleen nog lang niet.
Je moet de vraag als eerste wel van wat onderliggende aannames ontdoen. Er is bijvoorbeeld voor zover ik weet geen enkele onderzoeker die denkt dat er een verband is tussen ‘goede communicatie’ en werkwoordsuitgangen. Waarom zou je beter communiceren wanneer je vier verschillende manieren hebt om een subjunctief uit te drukken?
Is het verder echt zo dat in het algemeen ‘oude talen’ ingewikkelder waren, of was het een eigenaardigheid van het Grieks en het Latijn tegenover het Nederlands en het Engels? Dat weten we natuurlijk niet precies, al is het maar omdat er veel talen die 2000 jaar geleden gesproken werden spoorloos verdwenen zijn, terwijl zelfs van de meeste van de naar schatting 6000 talen die nu gesproken worden, ook te weinig bekend is om hun ‘ingewikkeldheid’ goed te kunnen vaststellen. Als we al zo’n maat hebben voor de ‘ingewikkeldheid’ van een taal als geheel.
Maar als we dit allemaal even van de vraag afpellen, blijft er een interessante observatie over: voor Europese talen, of in ieder geval minstens voor het Grieks en de Germaanse en Romaanse taalfamilies – want daartoe horen de in de vraag genoemde talen – dat ze in de afgelopen tweeduizend jaar in geen enkel geval méér ‘werkwoordsuitgangen’ of bijvoorbeeld naamvallen hebben gekregen; en dat gemiddeld genomen het aantal van dat soort in verbuiging en vervoeging is afgenomen.
Hoe komt dat? Is het een willekeurige ontwikkeling die op een bepaald moment ook weer teruggedraaid kan worden? Ik denk niet dat alle taalkundigen het eens zijn over het antwoord, maar er is een lijn in het onderzoek die mij aanspreekt.
Marcel Plaatsman zegt
't Lijkt inderdaad wel met taalcontact te verklaren zijn. Kennelijk was in West-Europa verlies van uitgangen de mode, alle grote talen hier zijn analytischer geworden – maar tegelijk niet allemaal in dezelfde mate. In andere regio's is het anders gelopen. Het Grieks en het Roemeens hebben samen met andere Balkantalen juist weer nieuwe vormen en uitgangen ontwikkeld (het Roemeens heeft bv. een achtergevoegd lidwoord, ook een uitgang) die typisch voor dat deel van de wereld zijn. De Indo-Europese talen van de Kaukasusregio, het Armeens en het Ossetisch, hebben de Kaukasische agglutinerende grammatica deels overgenomen, met nieuwe achtervoegsels ("naamvallen"). Het hoeft dus zeker niet altijd eenvoudiger te worden.
Danny Habets zegt
Ik vraag me overigens wel af, of dat wat voor óns complexer uitziet ook voor de taalgebruiker toen complexer was. Zouden gebruikers van toen niet juist het ontbreken ervan en de vervanging van bijvoorbeeld het uitgebreide naamvallensysteem door combinaties met voorzetsels als moeilijker ervaren?
Gaston Dorren zegt
Ik betwijfel het. Ik ben een beetje Turks aan het leren. En hoewel ik dat door zijn structuur, die erg van de onze afwijkt, een lastige klus vind, ontmoedigt zo'n hoogst regelmatige taal me veel minder dan het Russisch, met zijn eindeloze onvoorspelbaarheden in beklemtoning, werkwoordsvervoeging, naamvalsvorming enz. Ik ervaar het Turks uiteindelijk als gemakkelijker dan Russisch. Morfologische wildgroei ervaar ik als lastiger dan onwennige regels.
Sterre Leufkens zegt
Interessant! Dit is precies de reden dat ik in mijn proefschrift onderscheid maak tussen transparantie (regelmatigheid in de zin van: iedere vorm of grammaticale regel heeft 1 betekenis) en simpliciteit (in de zin: minder uitgangen/woorden/regels/etc.).
Zie hier: http://www.lotpublications.nl/transparency-in-language-a-typological-study
Gerrit van Uitert zegt
De veronderstelling dat oude talen gecompliceerder zijn, kan misschien kloppen als je alleen naar de morfologie kijkt, maar in andere opzichten (de uitspraak, het aantal fonemen) is bijvoorbeeld het Engels veel gecompliceerder dan het Latijn. Eenvoud op het ene gebied betekent meestal complexiteit op het andere.
De Tegenwoordige Staat van Erik zegt
Alle Romaanse talen hebben nieuwe uitgangen ontwikkeld, sommige meer dan andere, maar in elk geval de toekomende tijd (uit infinitief + verbogen vorm van 'hebben'). Verder hebben verschillende talen nog andere nieuwe uitgangen ontwikkeld zoals de Portugese 'persoonlijke infinitief' en er valt iets voor te zeggen om het onderwerpsvorm van persoonlijke voornaamwoorden in het Frans ook als uitgangen of tenminste clitics te beschouwen, want voor zelfstandig gebruik worden daar de voorwerpsvormen gebruikt, de onderwerpsvormen komen alleen voor samen met het werkwoord (voor andere voornaamwoorden links van het werkwoord in het Frans geldt trouwens grosso modo hetzelfde, duidelijkst te zien aan 'en' en 'y').
Voorbeeld: de 1e persoon enkelvoud toekomende tijd van 'zingen':
cantare + habeo
Frans: chanterai (ik heb = j'ai)
Spaans: cantaré (ik heb = he)
Italiaans: canterò (ik heb = ho)
Voorbeeld 2:
Je chante une chanson.
Qui chante?
Moi. (niet: "Je.")
Gijs zegt
Dit is iets wat ik me als leek tijdens het leren van het Litouws ook vaak heb afgevraagd. Mijn kennis van Latijn bleek hierbij namelijk bijzonder waardevol (ivm de vrije woordvolgorde; de vele naamvallen etc.) en ik vroeg me af hoe dat nou allemaal kwam. Ik heb begrepen dat het Litouws ook lange tijd bijna uitsluitend in vrij afgezonderde boerengemeenschappen gebruikt werd. Er moet trouwens wel veel contact met andere talen geweest zijn, dat kan haast niet anders in zo'n centraal gelegen gebied.
Trouwens, dit gezegd hebbende en gezien de verdere opmerkingen over het Russisch en het Turks is het de vraag in hoeverre het Engels en het Nederlands representatief zijn voor de 'moderne taal'.
artraziggo zegt
Het artikel geeft een uitleg waarom door toegenomen communicatie de uitgangen in veel talen vereenvoudigd zouden zijn. Of die redenatie klopt of niet, ga ik niet betwisten. Het klinkt niet onredelijk.
Maar het artikel beantwoordt niet de vraag van de vragensteller. Er wordt wel gezegd “… ziet de vragensteller het dus op zijn kop …”, maar de vraag is heel legitiem. Het feit dat er nu meer contact is tussen personen uit verschillende windrichtingen, is GEEN reden die verklaart waarom de oorspronkelijke talen complex waren. Ze hebben niet gedacht “Kom, laten we een complexe taal maken, dan kan later wanneer er meer contact komt met anderssprekenden, er tenminste iets vereenvoudigd worden.”
In die zin draait de schrijver van bovenstaand artikel de zaken dus om.
Marc van Oostendorp zegt
Dat is juist. Er is geen goed antwoord op de vraag zoals u die stelt, althans, ik heb die nog nooit ergens gelezen of gehoord.