26 April 2016, 13.15 – 1600 Maastricht University,
Faculty of Arts and Social Sciences, Maastricht
Grote Gracht 80-82, Zolder (3e etage)
Organisatoren:
Leonie Cornips (Meertens Instituut & Maastricht University)
Pieter Muysken (Radboud University)
Programma: 26 april 2016
13-15 – 14.00: Jan Kohlbacher
Bio: Jan Kohlbacher (Eisden 1936) zoon van Oostenrijkse ouders die in 1925 naar België kwamen. Groeide op in de mijnwerkerscité, was er onderwijzer en oprichter van de Stichting Erfgoed Eisden en het Museum van de Mijnwerkerswoning. En startte jaren geleden met een inventarisatie van de woordenschat van het Cité Duits.
HET CITÉ DUITS. EEN EILAND IN EEN ZEE VAN TALEN
Bij de start van de kolenindustrie in 1907 in Belgisch Limburg, was er geen ervaring betreffende mijnarbeid voorhanden. De mijnmaatschappijen wierven ingenieurs en arbeiders uit de Waalse kolenbekkens aan, waardoor de omgangstaal en het ondergrondse vakjargon het Frans-Waals werd.
Wanneer men vanaf 1920, op zoek moet naar nog meer ervaren mijnwerkers, zijn de Centraal- en Oost Europees kolengebieden, in het voormalige Oostenrijk-Hongarije, dankbare rekruteringvelden.
Vanaf 1922 komen ze in transporten van 100 man, Oostenrijkers, Noord Italianen, Hongaren, Tsjechen, Slowaken, Polen, Karpaten, Slovenen, Serviërs e.d., in Eisden aan.
Zij komen terecht bij een werkgever die, naar het Britse Garden City model, mooie woonwijken met alle mogelijke culturele en recreatieve infrastructuren, ter beschikking stelt. Wie in een dergelijk Cité woonde moest deze wijk zelfs niet verlaten om in zijn dagelijkse behoeften te voorzien. Zodat de bewoners, in hun volledig door de mijnbazen beheerst en georganiseerd leven, zich als het ware in een eilandsituatie bevonden.
De taalsituatie in het openbaar leven werd door het toenmalige Belgische model bepaald. Van de preken in de kerk, de straatnaamborden tot het onderwijs verliep alles in de Frans-Nederlandse tweetaligheid. Terwijl de officiële mededelingen van de mijndirectie naar de arbeiders in het Frans, Nederlands en Duits gebeurden
De buitenlanders vinden zich in eigen verenigingen, die met muziek- en toneelavonden hun heimatgevoel cultiveerden en daarbij hun eigen taal spraken. In hun dagdagelijkse omgang bedienen de mannen, zich van het Duits, of van “een Duits” dat zij aan hun legerdienst of aan de omgang met de Duitstalige overheid, overhielden. Met daarin verweven de woordenschat uit het Franstalige vakjargon.
De mannelijke jeugd nam dit taalgebruik over. Met dien verstande dat zij in hun dagelijkse omgang ook woorden van hun Hongaarse, Poolse, Sloveense e.a. vrienden overnamen. Dit alles omkaderd door het Vlaams dat zij in de school leerden….
14.00 – 14.45: Ad Knotter
Bio: Ad Knotter is directeur van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg en hoogleraar aan de Universiteit Maastricht in de vergelijkende regionale geschiedenis. In 2015 was hij mederedacteur van een Special Issue van de International Review of Social History over ‘Migration and Ethnicity in Coalfield History: Global Perspectives’.
Migratie en interetnische verhoudingen in de geschiedenis van de steenkoolmijnbouw: een mondiaal perspectief
De industriële en transportrevolutie van de negentiende en vroege twintigste eeuw is niet denkbaar zonder steenkool, en dat geldt ook voor het kolonialisme en de globalisering die daardoor op gang kwam. Kolen leverden niet alleen energie voor de industriële activiteiten in de moederlanden en de koloniën, maar ook voor de wereldwijde verbindingen via spoorwegen en stoomschepen. Om in deze energiebehoefte te voorzien werden overal in de wereld, tot in de meest desolate uithoeken, steenkolenmijnen geopend. Om de exploitatie daarvan mogelijk te maken moesten arbeiders worden aangetrokken, zowel geschoolde mijnwerkers (veelal uit Groot-Brittannië) als laaggeschoold personeel uit nabije en verder weggelegen herkomstgebieden. Overal in de wereld is mijnbouw onlosmakelijk verbonden met migratie. Pogingen om voldoende arbeidskrachten te vinden leidden vaak tot de werving van etnische minderheidsgroepen met een lage sociale status. In dat opzicht was er een groot verschil met de geschoolde mijnwerkers die de mijnbouw tot ontwikkeling brachten. Etnische verschillen waren nauw verbonden met verschillen in geschooldheid en sociale status. Hoewel er tal van voorbeelden zijn van interetnische samenwerking en solidariteit, konden deze verschillen de samenleving in de mijnwerkersgemeenschappen diepgaand beïnvloeden.
Deze processen zullen worden belicht aan de hand van voorbeelden uit mijnbouwgebieden in de hele wereld (Azië, Amerika, Afrika en Europa).
14.45-15.00 pauze
15.00-15.45 Wiel Kusters
Bio: Wiel Kusters was vanaf 1989 tot en met 2012 verbonden aan de Universiteit Maastricht als hoogleraar Algemene en Nederlandse letterkunde. Wiel Kusters is dichter en mijnwerkerszoon.
DOA TUUT ’T
DOA TUUT ’T
Mijn vaders horloge zat in een doosje
een ijzeren kastje
met rood vilt bekleed en
met een mica venstertje
zodat je de wijzerplaat kon zien
stofvrij min of meer
stofvrije tijd
een horloge voor onder de grond
Zo begint de theatermonoloog Doa tuut ‘t, die de dichter Wiel Kusters, zoon en kleinzoon van Limburgse mijnwerkers, in 1998 schreef voor theaterwerkplaats Het Kruis van Bourgondië. In 2011 werd zijn tekst opnieuw op het toneel gebracht in een vroegere mijnstreek, nu die van Belgisch Limburg.
Doa tuut ‘t / Schachtsignalen is in 2012 heruitgegeven in de reeks Literair Limburg van uitgeverij B for Books, met een vertaling naar het Kerkraads door Lei Heijenrath.
Vanmiddag brengt Wiel Kusters Doa tuut ’t zelf als verteller ten gehore.
Laat een reactie achter