Door Michiel de Vaan
roemer zn. ‘wijnglas’
Vnnl. roomers mv. (1524, Jan van Doesborch), ruemerken (1561), rumerkin (1566) ‘romertje’ (beide Vlaams), romer (1573), roemer (1596) ‘drinkglas’. Voor drinkbekers van ander materiaal: ses schoone silvere romers ‘zes mooie zilveren roemers’ (inventaris, 1610). Van de zestiende tot de twintigste eeuw zijn de spellingen romer en roomer in gebruik naast roemer, maar de recente standaardisering geeft aan roemer de voorkeur (bijv. Koenen, Verklarend Handwoordenboek, 1897: “romer zie roemer”). Dialecten: NOBrab. ròmmer, rèumer, Schaijks ruumer, Gents ruimer, Westvlaams rommer, rummer, Gelders-Overijssels römer.
Verwante vormen: Nieuwhoogduits Römer (1501 Neuss, 1546 Keulen) ‘groen wijnglas’. Ontleningen uit het Nederlands en/of het Duits zijn Engels rummer (1654), Frans rumer (1570), Deens rømer, Zweeds remmare, ouder römare (1623), Russisch romor (18e eeuw).
Romer zn. ‘Romein’
Oudnederlands romære (1151–1200), Mnl. romere (1285), Vnnl. Ro(o)mer, mv. Ro(o)mers,gebruikelijk tot ca. 1800. Verwante vormen: Oudhoogduits rōmāri, rūmāri, Oudfries rūmere, rōmere ‘Romein’, gevormd uit de stadsnaam Rōma en het leensuffix *-arja- (een woord *rōmārius heeft in het Latijn zelf niet bestaan).
De ro(e)mer heeft zich rond 1500 uit de eveneens groenachtige berkemeyer ontwikkeld, die geen bolvormige maar een trechtervormige kelk had. De naam betekent ‘Romeins’, en borduurt voort op benamingen ‘Romeins glas’, ‘Rooms glas’, die in de vijftiende eeuw in het Rijnland en de Lage Landen voorkomen, zoals roemsche glaesser (Keulen, 2e helft 15e eeuw), en Romenysche Wynglase, Romenysche glasen (Arnhem, 1421). Die termen verwijzen waarschijnlijk naar destijds gedane vondsten van oude glasresten uit de Romeinse tijd. De term ‘Romeins’ ging dan over op eigentijds glas dat er vergelijkbaar uitzag. In de zestiende eeuw is het bn. ‘Romeins’, ‘Rooms’ vervangen door het zn. romer ‘Romein’.
De huidige standaardspelling roemer met oe is onverwacht, aangezien romer klankhistorisch gezien dezelfde scherplange ôô heeft als droom en boom. Dat wordt ook bevestigd door verschillende dialectvormen. Het ligt voor de hand te denken dat roemer een specifieke dialectontwikkeling weergeeft, mogelijk uit Noord-Holland. Een parallel geval lijkt opdoemen te zijn, dat mogelijk een Noordhollandse variant van doom ‘damp’ uit Germaans *dauma- voortzet.
Literatuur
Franz Rademacher. 1933. Die deutschen Gläser des Mittelalters. Berlijn.
Anna-Elisabeth Theuerkauff-Liederwald, ‘Der Römer, Studien zu einer Glasform’. Journal of Glass Studies 10, 1968, p. 114–155; JGS 11, 1969, p. 43–69.
Lexikon der Kunst. Architektur, Bildende Kunst, Angewandte Kunst, Industrie formgestaltung, Kunsttheorie, Band VI, Leipzig 1994, p. 226-227 (lemma ‘Römer’).
Laat een reactie achter